Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-02-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:823, AWB - 16 _ 8620

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-02-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:823, AWB - 16 _ 8620

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
2 februari 2018
Datum publicatie
21 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:823
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 8620

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Beroep gegrond. De door belanghebbende te koop gezette woning in aanbouw is een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet IB 2001 en belanghebbende heeft recht op aftrek van de hypotheekrente.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/8620

uitspraak van 2 februari 2018

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats], (Verenigd Koninkrijk),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 28 september 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 132.940 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.26.01) en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 4.060.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2018 te ’s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, mr. A. Mahabier, verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Utrecht bijgestaan door [A] adviseur te Vleuten, en namens de inspecteur, [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag IB/PVV tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.377;

-

vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.002;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Op 22 augustus 2007 heeft belanghebbende met [B] een overeenkomst gesloten voor de bouw van een woning aan de [adres] te [plaats X]. Op 4 oktober 2007 heeft belanghebbende een stuk bouwgrond gekocht om de woning te bouwen. De woning was bestemd als nieuw hoofdverblijf. De aankoop van de bouwgrond is gefinancierd met een hypothecaire geldlening bij de Rabobank.

2.2.

Op 12 december 2008 en 25 juni 2009 zijn door de gemeente [plaats X] bouwvergunningen verleend voor de eerste respectievelijk de tweede fase. Belanghebbende heeft de hypothecaire geldlening op 5 augustus 2009 overgesloten van de Rabobank naar Nationale Nederlanden.

2.3.

Op 11 augustus 2009 heeft belanghebbende een aanneemovereenkomst gesloten met [C GmbH] voor de bouw van de woning. Vanaf week 35 in 2009 is aangevangen met de feitelijke bouwwerkzaamheden door het starten van de heiwerkzaamheden voor de fundering. In de loop van 2010 is de bouw stil komen te liggen in verband met het faillissement van de aannemer dat in 2011 is uitgesproken. In januari 2012 heeft belanghebbende de woning in aanbouw te koop gezet. Nationale Nederlanden heeft belanghebbende op 27 november 2012 verzocht de verkooppoging van de woning door de door hem zelf ingeschakelde makelaar te staken.

2.4.

In de jaren 2007 tot en met 2011 heeft de inspecteur de hypotheekrente in aftrek toegestaan.

2.5.

Op 28 februari 2013 is aan belanghebbende een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 uitgereikt. Belanghebbende heeft die aangifte IB/PVV op 24 maart 2014 ingediend. De definitieve aanslag IB/PVV 2012 is op 2 oktober 2015 vastgesteld. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen die aanslag. In de bezwaarprocedure is veelvuldig telefonisch en schriftelijk contact geweest tussen de inspecteur en de gemachtigde. Ook is belanghebbende gehoord. Bij uitspraak op bezwaar van 25 september 2016 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

2.6.

Enkel in geschil is het antwoord op de vraag of de woning van belanghebbende een eigen woning is als bedoeld in artikel 3.111, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Is het antwoord op die vraag bevestigend dan is hypotheekrenteaftrek voor het jaar 2012 toegestaan.

2.7.

In artikel 3.111, van de Wet IB 2001 is het volgende - voor zover van belang - bepaald:

1. In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder eigen woning: een gebouw, een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet, of een gedeelte van een gebouw, een schip of een woonwagen, met de daartoe behorende aanhorigheden, voorzover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van: (…).

3. Een woning wordt mede aangemerkt als eigen woning indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de woning leeg staat of in aanbouw is en uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de daaropvolgende drie jaren hem als eigen woning als bedoeld in het eerste lid ter beschikking te staan.

2.8.

Partijen houdt verdeeld vanaf wanneer sprake is van een woning in aanbouw. Belanghebbende stelt dat eerst vanaf 2009 sprake is van een woning in aanbouw en de inspecteur meent dat dit al vanaf 2007 het geval is.

2.9.

In het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 2014, nr. 13/00471, ECLI:NL:HR:2014:2872, is geoordeeld dat van een ‘woning in aanbouw’ naar het spraakgebruik pas sprake is vanaf het moment van aanvang van de (feitelijke) bouwkundige werkzaamheden die tot de stichting van die woning leiden (zie onder meer r.o. 3.3.2).

2.10.

Uit een drietal facturen van IJB Heipalen van 20 augustus 2009, 5 november 2009 en 14 december 2009 blijkt dat in week 35 van 2009 is aangevangen met de feitelijke bouwkundige werkzaamheden. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat vanaf eind 2009 sprake is van een woning in aanbouw als bedoeld in artikel 3.111, derde lid, van de Wet IB 2001. Daarvoor was enkel sprake van een perceel grond.

2.11.

Uit het voorgaande volgt dat vanaf 2009 op grond van artikel 3.111, derde lid, van de Wet IB 2001 sprake is van een eigen woning in de zin van dat artikel. Gebleken is echter dat de woning niet is afgebouwd en dat de woning nimmer als hoofdverblijf heeft gediend. Belanghebbende heeft de woning in aanbouw in januari 2012 te koop aangeboden. De vraag die vervolgens voorligt is, of door het te koop aanbieden van zijn woning die woning nog steeds als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 kan worden aangemerkt.

2.12.

In het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 24 november 2009, nr. CPP2009/2342M, heeft de Staatssecretaris onder 3.6 het volgende goedgekeurd:

(…) Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule) goed dat de eigenwoningregeling voor de nieuwe woning blijft gelden zolang is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden.

-

De nieuwe woning is gekocht om er zelf in te gaan wonen.

-

De nieuwe woning staat leeg te koop.

2.13.

De rechtbank is van oordeel dat de goedkeuring van de Staatssecretaris van toepassing is op de woning in aanbouw van belanghebbende in 2012, nu de woning in aanbouw voldoet aan de twee in voornoemd besluit opgenomen cumulatieve voorwaarden. Dat betekent dat ook in 2012 de woning moet worden aangemerkt als eigen woning in de zin van genoemd artikel 3.111. De in geschil zijnde vraag moet daarom bevestigend worden beantwoord. Voor dat geval is niet in geschil dat een bedrag van € 92.563 aan hypotheekrente in aftrek is toegelaten en het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 40.377.

2.14.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan op 2 februari 2018 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.C.A. de Kort, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.