Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-02-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1631, BRE - 17 _ 5842

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-02-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1631, BRE - 17 _ 5842

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 februari 2019
Datum publicatie
2 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:1631
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 17 _ 5842
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 15, Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 4

Inhoudsindicatie

BRE 17/5842

Omzetbelasting, artikel 15 Wet OB aftrekbare voorbelasting, artikel 4, lid 2, sub a Wet OB privégebruik auto

Belanghebbende heeft de aftrekbaarheid van de kosten niet aannemelijk gemaakt, deels omdat afschriften van de facturen ontbreken, deels omdat geen onderbouwing van de zakelijkheid is gegeven. De inspecteur heeft terecht de in aftrek genomen voorbelasting niet geaccepteerd. Ook heeft de inspecteur terecht de correctie voor privégebruik auto opgenomen in de naheffingsaanslag. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/5842

uitspraak van 28 februari 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 26 januari 2017 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 november 2013 tot en met 30 september 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.5501. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 21 augustus 2017, ontvangen bij de rechtbank op 22 augustus 2017, pro forma beroep ingesteld met betrekking tot (onder meer) de onderhavige naheffingsaanslag. Ter zake van het beroep betreffende de naheffingsaanslag heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 168.

1.3.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 6 oktober 2017 de naheffingsaanslag en de belastingrente verminderd.

1.4.

Bij brief met dagtekening 11 oktober 2017 heeft belanghebbende de gronden van haar beroep aangevuld.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De griffier heeft belanghebbende, bij brief van 3 augustus 2018 aan haar advocaat, uitgenodigd om te verschijnen tijdens de zitting op vrijdag 24 augustus 2018. Op 9 augustus 2018 heeft belanghebbende een verdagingsverzoek ingediend en daarbij medische redenen aangevoerd met het verzoek een nieuwe zitting in te plannen na 30 oktober 2018. De rechtbank heeft het verdagingsverzoek toegewezen.

1.7.

De griffier heeft belanghebbende, bij brief van 28 december 2018 aan haar advocaat, uitgenodigd om te verschijnen tijdens de zitting op donderdag 17 januari 2019. Bij fax van 2 januari 2019 heeft belanghebbende wederom verzocht om verdaging van de zitting en daarbij wederom medische redenen aangevoerd. Bij brief van 7 januari 2019 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.

1.8.

Belanghebbende heeft op 9 januari 2019 per fax nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur. In reactie op deze stukken heeft de griffier bij brief van 11 januari 2019 belanghebbende nogmaals medegedeeld dat de behandeling van het beroep op 17 januari 2019 doorgang zal vinden zoals gepland.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende was in de onderhavige periode ondernemer voor de OB en verrichtte met OB belaste prestaties. De ondernemingsactiviteiten bestonden uit het schrijven van scenario’s voor film en toneel, waarbij belanghebbende naar buiten toe optrad onder de handelsnaam [A] . Met ingang van [datum 1] 2010 heeft belanghebbende deze werkzaamheden ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Met ingang van [datum 2] 2017 heeft belanghebbende deze activiteiten weer uitgeschreven.

2.2.

Over de onderhavige periode heeft belanghebbende aangiften OB ingediend. In deze aangiften heeft zij per saldo steeds een bedrag aan OB teruggevraagd en terugontvangen.

2.3.

Op 15 december 2015 heeft de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd met, onder andere, als doel de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften OB over het tijdvak 1 november 2013 tot en met 30 september 2015 vast te stellen. Omdat het niet lukte om met belanghebbende een afspraak te maken heeft de inspecteur belanghebbende diverse brieven gestuurd.

De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 20 april 2016 diverse vragen gesteld.

Bij brief met dagtekening 25 mei 2016 heeft de inspecteur belanghebbende een rappel gestuurd omdat zij niet heeft gereageerd op de brief van 20 april 2016.

Op 6 juni 2016 heeft belanghebbende telefonisch contact gezocht met de inspecteur en verzocht om uitstel voor de aanlevering van de gevraagde stukken.

Bij brief van 6 juni 2016 heeft de inspecteur dat uitstel toegekend en wel tot 10 juli 2016. In deze brief heeft de inspecteur tevens aangegeven dat hij het boekenonderzoek zal afronden, rekening houdend met de hem ter beschikking staande gegevens, als hij op 10 juli 2016 niet de gevraagde gegevens van belanghebbende heeft ontvangen.

2.4.

Op 8 juli 2016 heeft de inspecteur stukken van belanghebbende ontvangen. Omdat niet alle gevraagde informatie is verstrekt heeft de inspecteur op 28 september 2016 aan belanghebbende aangegeven welke informatie nog ontbreekt. Ook heeft hij belanghebbende gewezen op de informatieverplichting van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). In deze brief heeft de inspecteur aangegeven voornemens te zijn om de aangiften OB over het tijdvak 1 november 2013 tot en met 30 september 2015 te corrigeren en een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen. De inspecteur heeft belanghebbende tot uiteindelijk 1 december 2016 de tijd gegeven om alsnog de gevraagde stukken over te leggen.

2.5.

De gevraagde informatie heeft de inspecteur niet ontvangen. Op 4 januari 2017 heeft de inspecteur het rapport van het boekenonderzoek aan belanghebbende toegestuurd. In dit rapport heeft de inspecteur aangegeven op grond van artikel 20 van de AWR een naheffingsaanslag OB op te zullen leggen over het tijdvak van 1 november 2013 tot en met 30 september 2015.

2.6.

Met dagtekening 26 januari 2017 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag OB opgelegd naar een te betalen bedrag van € 16.516 aan OB. Dit bedrag bestaat uit € 15.468 aan niet geaccepteerde voorbelasting en € 1.048 aan bijtelling voor privégebruik auto. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 1.328 belastingrente in rekening gebracht.

2.7.

Belanghebbende heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het ingediende bezwaar heeft de inspecteur op 11 april 2017 verzocht om toezending van de gronden van bezwaar en van onderliggende bescheiden. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende tevens verzocht om een persoonlijk onderhoud met de inspecteur. Aanvankelijk was dit gesprek gepland op 9 mei 2017. Op 8 mei 2017 heeft de gemachtigde van belanghebbende telefonisch contact gezocht met de inspecteur. Uiteindelijk is door belanghebbende toegezegd dat uiterlijk op 18 mei 2017 de gevraagde informatie zou worden verstrekt.

2.8.

Op 4 juli 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Hiervan heeft de inspecteur een verslag opgesteld. Uit dit verslag blijkt dat de inspecteur nog niet alle gevraagde stukken heeft ontvangen. Na het hoorgesprek heeft belanghebbende per email gevraagd om langer uitstel voor het aanleveren van de gevraagde stukken. De inspecteur heeft dat uitstel niet toegekend.

2.9.

Met dagtekening 21 augustus 2017 heeft belanghebbende de rechtbank een brief gestuurd waarmee zij pro forma beroep heeft ingesteld met betrekking tot (onder meer) de onderhavige naheffingsaanslag.

2.10.

Met dagtekening 7 september 2017 heeft de inspecteur de toelichting uitspraak op bezwaar gestuurd aan belanghebbende. In deze toelichting heeft de inspecteur geconcludeerd tot gedeeltelijke vermindering van de naheffingsaanslag omdat de aangiften over het eerste en tweede kwartaal van 2015 niet waren verwerkt terwijl bij het vaststellen van de naheffingsaanslag ervan uit is gegaan dat dat wel het geval was. De naheffingsaanslag is verminderd tot een te betalen bedrag aan OB van € 12.608. De belastingrente is dienovereenkomstig verminderd. De verminderingsbeschikking heeft als dagtekening 6 oktober 2017.

2.11.

Bij brief van 11 oktober 2017 heeft belanghebbende aangegeven het niet eens te zijn met de uitspraak op bezwaar. Nu volgens haar een aanvaardbare oplossing is gevonden voor de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2013 en 2014 verzoekt belanghebbende de rechtbank om die cijfers ook met betrekking de OB over het onderhavige tijdvak te accepteren.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en – naar de rechtbank verstaat – tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing