Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-04-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1960, AWB - 17 _ 8127

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-04-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1960, AWB - 17 _ 8127

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 april 2019
Datum publicatie
11 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:1960
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8127

Inhoudsindicatie

In geschil is de fiscale woonplaats van erflater in 2013. De inspecteur is van mening dat dit Nederland is en dat sprake is van binnenlandse belastingplicht. De erfgenamen van erflater hebben gesteld dat sprake is van buitenlandse belastingplicht omdat erflater in 1993 naar Kenia was geëmigreerd. De rechtbank heeft de door partijen aangedragen feiten en omstandigheden afgewogen en is tot het oordeel gekomen dat erflater in 2013 geen duurzame band van persoonlijke aard had met Nederland. De inspecteur heeft verzocht om interne compensatie omdat erflater wel onroerend goed in Nederland had en de aanslag is verminderd met toepassing van interne compensatie.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/8127

uitspraak van 26 april 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , per adres te [plaats 1] ,

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 6 november 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de hen voor het jaar 2013 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.798.783 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.36.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2019 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [persoon 1] namens belanghebbenden, vergezeld van hun gemachtigden mr. I.E. Schut en mr. F.T. Snelderwaard, verbonden aan Koeleman accountants en belastingadviseurs te Voorschoten, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.190.711;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 1.024;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 46 aan hen vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Op 22 juli 2015 hebben belanghebbenden een aangifte IB/PVV 2013 ingediend en daarbij aangegeven dat wijlen [erflater] (hierna: [erflater] ) in 2013 het gehele jaar woonachtig is geweest in Kenia, enkel in Nederland premieplichtig was en over onroerende zaken heeft beschikt die tot het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen kunnen worden gerekend tot een bedrag van € 701.942.

2.2.

Voornoemde aangifte is door de inspecteur niet in behandeling genomen omdat belanghebbenden waren uitgenodigd tot het doen van een zogeheten aangifte binnenland en zij een aangifte buitenland hebben ingediend.

2.3.

Met dagtekening 11 mei 2017 is de definitieve aanslag IB/PVV 2013 vastgesteld waarbij de inspecteur is uitgegaan van binnenlandse belastingplicht en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen heeft vastgesteld op € 1.798.783.

2.4.

Het tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is door de inspecteur afgewezen.

2.5.

Tussen partijen is in geschil of [erflater] in 2013 zijn fiscale woonplaats in Nederland had en als binnenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt.

2.6.

Op grond van artikel 4, eerste lid, van de AWR wordt waar iemand woont naar omstandigheden beoordeeld. Het komt er op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land. Dit betekent dat een betrokkenen in meerdere landen woonachtig kan zijn. Alle omstandigheden dienen in aanmerking te worden genomen. Er is geen sprake van een rangorde (vergelijk: HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD7581 en HR 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466).

2.7.

De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat [erflater] in 2013 in Nederland woonachtig was en dat mitsdien sprake was van binnenlandse belastingplicht. De bewijslast ter zake van de feiten en omstandigheden waaruit de juistheid van dat standpunt volgt, rust op de inspecteur.

2.8.

De inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn standpunt het volgende gesteld. [erflater] stond vanaf 2005 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: de BRP) op het adres [adres] te [plaats 2] . Hij was alleen-gebruiker en betaalde de vaste lasten van deze woning. Vanaf 2013 stond ook [de echtgenote] , de echtgenote van [erflater] , op dit adres ingeschreven. Naast deze woning bezat [erflater] nog meer vastgoed in Nederland en hield hij diverse effecten- en bankrekeningen aan. Ook werden er in Nederland betalingen verricht en had hij abonnementen en een Nederlandse zorgverzekering afgesloten. In maart en augustus 2013 zijn pinbetalingen verricht in Nederland en in België. Er stond in Nederland ook een auto op naam van [erflater] geregistreerd en zijn dochter woont in Nederland. Van een aangifte inkomstenbelasting 2013 in Kenia is niet gebleken en er zijn geen rekeningen, bankafschriften of andere bescheiden overgelegd die wijzen op een duurzame band met Kenia in 2013.

2.9.

Belanghebbenden hebben het standpunt van de inspecteur gemotiveerd betwist. Zij hebben in dat verband een verklaring van Sollacher van Diani Marine Ltd en de Nederlandse consul in Kenia betreffende het wonen door [erflater] in Kenia overgelegd. Ook is er verwezen naar een verklaring waarin staat dat [erflater] een lokale onderneming in Kenia had en zijn de jaarstukken 2011 en 2012 van die onderneming alsmede een verklaring van de Nederlandse boekhouder overgelegd. In die verklaring heeft de boekhouder, [boekhouder] , verklaard dat hij tot aan het overlijden meer dan tien jaar administratieve ondersteuning aan [erflater] heeft verleend, bestaande uit het ontvangen, controleren en verwerken van alle “Nederlandse” post, bankafschriften en (het betalen van) rekeningen, omdat [erflater] maar een paar weken per jaar in Nederland verbleef aangezien hij metterwoon permanent gevestigd was in Kenia. De Keniaanse belastingautoriteiten hebben voorts verklaard dat [erflater] privé en zakelijk aan zijn belastingverplichtingen in Kenia heeft voldaan. Verder is door belanghebbenden in de stukken en ter zitting toegelicht dat [erflater] op een adres in Nederland stond ingeschreven om een Nederlandse zorgverzekering te kunnen afsluiten zodat hij in Nederland diverse medische behandelingen kon ondergaan. [erflater] kampte met diverse gezondheidsproblemen en de gezondheidszorg in Nederland is beter dan in Kenia. Ook hebben belanghebbenden erop gewezen dat [de echtgenote] enkel en alleen op hetzelfde adres stond ingeschreven om aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning in Nederland te voldoen. Ter onderbouwing van deze stelling is een afschrift van een brief van de advocaat van [de echtgenote] ingebracht. Ter zitting is herhaald dat op het moment dat [erflater] in zijn Nederlandse woning verbleef, [de echtgenote] op een ander adres verbleef zodat van samenwoning geen sprake was. Het huwelijk was reeds vanaf 2011 duurzaam ontwricht en [erflater] was ongeveer anderhalf jaar voor zijn overlijden een nieuwe relatie aangegaan met de in Kenia wonende [persoon 2] . [erflater] had een sociaal leven in Kenia en had geen band met zijn in Nederland wonende dochter, aldus belanghebbenden.

2.10.

De rechtbank is, de door partijen ingebrachte standpunten, stellingen en bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat de inspecteur niet in zijn bewijslast is geslaagd en niet aannemelijk is geworden dat [erflater] in 2013 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had.

2.11.

Daartoe acht de rechtbank redengevend dat de door de inspecteur aangevoerde omstandigheden, zoals het hebben van vastgoed, effecten- en bankrekeningen in Nederland, vermogen dat [erflater] merendeels uit erfenissen had verkregen, vooral een band van vermogensrechtelijke aard betreffen. Anders dan de inspecteur acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat [erflater] voor medische behandeling naar Nederland kwam waarbij hij soms ook familie of vrienden bezocht en dat hij in de BRP stond ingeschreven om een zorgverzekering te kunnen afsluiten om die gewenste behandelingen te ondergaan. Voorts acht de rechtbank het niet ongebruikelijk dat iemand die voldoende bemiddeld is (effecten)rekeningen, abonnementen, vastgoed en een auto in Nederland aanhoudt.

De rechtbank weegt ook de verklaring van de boekhouder van [erflater] mee waaruit blijkt dat [erflater] slechts een aantal weken per jaar in Nederland verbleef sinds zijn emigratie naar Kenia. De rechtbank heeft onvoldoende reden om aan de juistheid van die verklaring te twijfelen.

Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat het huwelijk tussen [erflater] en [de echtgenote] duurzaam was ontwricht en dat zij niet meer samenleefden. Als [erflater] in Nederland verbleef voor behandelingen verbleef [de echtgenote] op een ander adres, zoals ter zitting geloofwaardig is verklaard namens belanghebbenden. Het gegeven dat [de echtgenote] na 2011 mogelijk in Nederland heeft gewoond, betekent niet dat [erflater] ook in Nederland woonde, temeer omdat hij anderhalf jaar vóór zijn overlijden een nieuwe relatie is aangegaan met een in Kenia wonende vrouw ( [persoon 2] voornoemd). Daarbij komt ook nog dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat [erflater] geen band had met zijn dochter en hij die tijdens zijn verblijf in Nederland niet bezocht. Ook blijkt uit de verklaring van erfrecht dat [erflater] zijn dochter had onterfd.

Met betrekking tot de geconstateerde pintransacties hebben belanghebbenden aangegeven dat één daarvan ziet op een transactie op luchthaven Schiphol en een in Brussel. Hieruit kan zeker geen duurzame band worden afgeleid met Nederland. Ook al hetgeen de inspecteur overigens heeft aangevoerd leidt gelet op de daartegenover ingenomen gemotiveerde stellingname van belanghebbenden niet tot een ander oordeel.

2.12.

Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Daarmee behoeft de aangevoerde grief van belanghebbenden over schending van de hoorplicht geen behandeling, omdat beide partijen ter zitting de rechtbank hebben verzocht om zelf in de zaak te voorzien op dit punt.

2.13.

Wel heeft de inspecteur gesteld dat hij een beroep doet op interne compensatie. In dat verband heeft de inspecteur bij verweerschrift gemotiveerd gesteld dat het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, bestaande uit het onroerend goed van [erflater] , op een bedrag van € 1.190.711 moet worden vastgesteld. Belanghebbenden hebben tegen de waardering van de onroerende zaken door de inspecteur geen grieven naar voren gebracht, zodat de rechtbank van de juistheid van die waardering uit zal gaan. Belanghebbenden hebben eerst ter zitting aangevoerd dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd dient te worden met een schuld van minimaal € 700.000 die [erflater] aan belanghebbenden heeft. De rechtbank is van oordeel dat het bestaan van die schuld noch de relatie daarvan met de onroerende zaken is onderbouwd. De rechtbank zal deze beweerdelijke schuld dan ook als onaannemelijk buiten beschouwing laten.

2.14.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Omdat niet is gebleken van een verzoek om vergoeding van de kosten voor het maken van bezwaar voordat de uitspraak op bezwaar is genomen, ziet de rechtbank geen grond voor het gelasten van een vergoeding van die kosten.

Deze uitspraak is gedaan op 26 april 2019 door mr. drs. P.C. van der Vegt, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.C.A. de Kort, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.