Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-05-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2095, AWB - 17 _ 7774
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-05-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2095, AWB - 17 _ 7774
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 9 mei 2019
- Datum publicatie
- 4 september 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2019:2095
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 7774
Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft deze uitspraak in beginsel niet geselecteerd voor publicatie. Op verzoek is deze uitspraak alsnog gepubliceerd, derhalve is er geen samenvatting beschikbaar.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/7774
uitspraak van 9 mei 2019
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Samenwerking Belastingen Walcheren en Schouwen-Duiveland,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de heffingsambtenaar van 31 oktober 2017 op de bezwaren van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] , is gewaardeerd op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag onroerende-zaakbelastingen eigenaren 2017.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2019 te Middelburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, H.H.A.J. van Deelen, verbonden aan Previcus B.V. te Boxmeer, en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover daarin is beslist op het verzoek om kostenvergoeding;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.281;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
2 Gronden
De rechtbank stelt voorop dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerende-zaakbelastingen niet in geschil zijn en dat alleen de kostenvergoeding voor de bezwaarfase ter discussie staat.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een kostenvergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand toegekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Hij heeft de kostenvergoeding berekend op € 622. Dit bedrag is opgebouwd uit 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 246. De heffingsambtenaar heeft voor het indienen van het bezwaarschrift een wegingsfactor gehanteerd van 1,5 en voor de hoorzitting een wegingsfactor van 1. In de kostenvergoeding zijn daarnaast de kosten voor het kadastrale uittreksel van € 7 begrepen.
In geschil is louter de in 2.2 genoemde wegingsfactor voor de hoorzitting.
De rechtbank oordeelt dat de wegingsfactor voor de zwaarte van de zaak geldt voor de gehele fase (vgl. Hof Den Bosch 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638, r.o. 4.6.1.3). Indien de heffingsambtenaar een wegingsfactor van 1,5 toepast, dan dient dit te geschieden voor de gehele bezwaarfase.
De heffingsambtenaar voert aan dat de werkbelasting van de gemachtigde voor de hoorzitting beperkt is geweest. Hij doet hierbij, naar de rechtbank begrijpt, een beroep op de uitzondering van matiging wegens bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Besluit. De heffingsambtenaar, op wie in dat geval de bewijslast rust, heeft naar het oordeel van de rechtbank te weinig aangevoerd voor een geslaagd beroep op de uitzondering van matiging wegens bijzondere omstandigheden. Derhalve moet van de forfaitaire bedragen van het Besluit worden uitgegaan, waarbij voor de gehele fase een wegingsfactor van 1,5 wordt toegepast.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Omdat de kostenvergoeding voor de bezwaarfase opnieuw wordt vastgesteld, worden daarbij de tarieven gehanteerd zoals deze gelden per 1 januari 2019. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.274 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 254 en een wegingsfactor 1,5 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor van 0,5) en voor vergoeding van de kosten van het kadastrale uittreksel op € 7, in totaal € 1.281. De rechtbank kwalificeert de werkzaamheden van gemachtigde in de beroepsfase als “licht” als bedoeld in bijlage C van het Besluit nu alleen de kostenvergoeding voor de bezwaarfase in geschil is (vgl. Hof Den Bosch 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638, r.o. 4.6.4.3). De rechtbank merkt nog op dat in de uitspraken op bezwaar een kostenvergoeding is toegekend van € 622. Als dit bedrag al aan belanghebbende is uitgekeerd, beloopt de nog uit te betalen vergoeding € 659.
Deze uitspraak is gedaan op 9 mei 2019 door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.