Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-05-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2372, BRE - 17 _ 2052

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-05-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2372, BRE - 17 _ 2052

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
23 mei 2019
Datum publicatie
16 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:2372
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 17 _ 2052

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is een Rijnvarende, die in Nederland woont. Ten name van belanghebbende is een A1-verklaring afgegeven. De rechtbank oordeelt dat deze bindend is, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad over A1-verklaringen. Anders dan belanghebbende verdedigt, komt aan de door Luxemburg afgegeven E101- en E106-verklaringen voor belanghebbende als Rijnvarende ook ná 1 mei 2010, dus ook voor de in geschil zijnde periode in 2014, geen bindende werking toe. Belanghebbende is verplicht verzekerd en premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen. Geen schending van het doeltreffendheids en het zorgvuldigheidsbeginsel.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/2052

uitspraak van 23 mei 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister voor Rechtsbescherming.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd en bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.46.01).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2017 de aanslag en de beschikking belastingrente verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 20 maart 2017, ontvangen bij de rechtbank Den Haag op 20 maart 2017, beroep ingesteld. De rechtbank Den Haag heeft de stukken doorgestuurd naar deze rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2019 te Tilburg.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde mr. M.J. van Dam, verbonden aan Van Dam & Kruidenier Advocaten te Capelle aan den IJssel, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.6.

De rechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brieven van 7 maart en 19 april 2019 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn steeds met zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en staat in de Basisregistratie personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] .

2.2.

In het jaar 2014 was belanghebbende werkzaam aan boord van het binnenvaartschip [X] (hierna: het schip), dat eigendom was van [A BV] te [plaats] (Nederland). Belanghebbende was gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014 in dienstbetrekking bij [A SARL] (hierna: [A SARL] ), gevestigd te Luxemburg. Van 1 september 2014 tot en met 31 december 2014 was belanghebbende in dienstbetrekking bij [A SA] (hierna: [A SA] ), gevestigd te Luxemburg.

2.3.

Het schip stond in Nederland geregistreerd en was voorzien van een certificaat als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijvaartakte (scheepspatent). Het voormalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft op 1 september 2010 ten behoeve van [A BV] een Rijnvaartverklaring als bedoeld in artikel 8.2 van de Binnenvaartwet afgegeven voor het schip. Die Rijnvaartverklaring vermeldt geen afzonderlijke exploitant.

Met dagtekening 17 november 2014 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een nieuwe Rijnvaartverklaring afgegeven ten behoeve van [A BV] In deze Rijnvaartverklaring staat [A SA] als exploitant vermeld.

2.4.

De Luxemburgse autoriteiten hebben aan belanghebbende met dagtekening 24 maart 2006 een E101-verklaring afgegeven. Deze verklaring geldt met ingang van 1 januari 2005 voor onbepaalde tijd. Tot de stukken van het geding behoort ook een verklaring van de Luxemburgse autoriteiten van 2 augustus 2016 aan de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) dat de aan belanghebbende afgegeven E101-verklaring met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 is ingetrokken en vanaf die datum geen rechtskracht meer heeft.

2.5.

Aan belanghebbende is door de Luxemburgse autoriteiten met dagtekening 19 november 2004 een E106-verklaring afgegeven. Deze verklaring geldt met ingang van 19 oktober 2004 voor onbepaalde tijd.

2.6.

De SVB heeft aan belanghebbende met dagtekening 19 september 2018 een A1-verklaring afgegeven. In deze A1-verklaring staat opgenomen dat op belanghebbende de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is over de periode van 1 januari 2011 tot en met 16 november 2014. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.

2.7.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 verzocht om vrijstelling voor de premie volksverzekeringen over het loon van zowel [A SARL] als [A SA] . Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2014 heeft de inspecteur de vrijstelling niet verleend.

2.8.

Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft dit bezwaar deels toegewezen en aan belanghebbende een vrijstelling voor premieheffing van de volksverzekeringen toegekend voor de periode van 17 november 2014 tot en met 31 december 2014.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 16 november 2014 in Nederland verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing