Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-05-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1472, 19/00355
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-05-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1472, 19/00355
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 mei 2020
- Datum publicatie
- 11 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:1472
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2019:2372, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:2092
- Zaaknummer
- 19/00355
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is Rijnvarende. Op het loon zijn door de werkgever in Luxemburg al sociale verzekeringspremies ingehouden. De SVB heeft twee A1-verklaringen ten name van belanghebbende afgegeven. Hieruit volgt, dat belanghebbende over de in geschil zijnde periode 1 januari 2014 tot en met 16 november 2014 verzekerings- en premieplichtig is in Nederland voor de volksverzekeringen. De Belastingdienst heft premie volksverzekeringen. Dat de Rijnvarendenovereenkomst van toepassing is betekent niet dat de verplichting tot overleg tussen lidstaten van de toepassingsverordening niet meer geldt (CRvB 28 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2817). Het hof verrekent op basis van artikel 73, tweede lid, van de toepassingsverordening de door de werkgever in Luxemburg ingehouden sociale verzekeringspremies met de premie volksverzekeringen. De stelling van de Belastingdienst dat niet verrekend mag worden roept associaties op met de zogenoemde ‘toeslagenaffaire’ van de Belastingdienst. Op basis van een vage notie en suggestie van fraude door de werkgever moet kennelijk aan belastingplichtigen, die aan die (vermeende) fraude van de werkgever part noch deel hebben, Unierechtelijke rechten worden ontzegd. Namelijk in het bijzonder het recht om binnen de Europese Unie niet met een dubbele heffing te worden geconfronteerd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 19/00355
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 23 mei 2019, nummer BRE 17/2052 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de inspecteur,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de Minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het hof heeft een brief verzonden op 23 december 2019 met het verzoek tot het overleggen van stukken. Belanghebbende heeft hierop gereageerd per fax ontvangen op 31 januari 2020.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd aan de andere partij.
De zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2020 in ‘s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Nadat partijen kenbaar hebben gemaakt geen bezwaar te hebben tegen gelijktijdige behandeling met andere zaken zijn op deze zitting gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaak, de zaak met nummer 19/00121 van belanghebbende [A] en de zaak met de nummers 19/00265, 19/00266, 19/00272 en 19/00273 van belanghebbende [B] .
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is met uitdrukkelijke toestemming van partijen één proces-verbaal van het onderzoek in alle zaken opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1978 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij woont in het onderhavige jaar in [woonplaats] , [adres] .
In het jaar 2014 was belanghebbende werkzaam aan boord van het binnenvaartschip [C] (hierna: het binnenvaartschip). Belanghebbende was gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014 in dienstbetrekking bij [D] (hierna: [D] ), gevestigd in Luxemburg. Van 1 september 2014 tot en met 31 december 2014 was belanghebbende in dienstbetrekking bij [E] (hierna: [E] ), gevestigd in Luxemburg. Belanghebbende is een zogenoemde Rijnvarende.
Aan belanghebbende is door de bevoegde Luxemburgse autoriteiten op 19 november 2004 een E106-verklaring afgegeven. Deze verklaring geldt met ingang van 19 oktober 2004 totdat de verklaring wordt ingetrokken. Volgens deze verklaring hebben belanghebbende en zijn bij hem wonende familie recht op prestaties uit hoofde van ziekte en moederschap.
Aan belanghebbende is door de bevoegde Luxemburgse autoriteiten op 24 maart 2006 een E101-verklaring afgegeven. Deze op de voet van de Verordening EEG nr. 1408/711 gegeven verklaring betreft: ‘attestation concernant la législation applicable’. Deze verklaring geldt met ingang van 1 januari 2005 voor onbepaalde tijd. In de verklaring is opgenomen dat [D] de sociale verzekeringspremies van belanghebbende betaalt en dat belanghebbende onderworpen is aan de Luxemburgse sociale zekerheidswetgeving. De inspecteur heeft bij brief van 1 augustus 2016 het bevoegde orgaan in Luxemburg verzocht de E101-verklaring ongeldig te verklaren. In antwoord daarop heeft het bevoegde orgaan in Luxemburg bij brief van 2 augustus 2016 aan de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) bericht dat de E101-verklaring met ingang van 1 januari 2007 zou zijn ingetrokken.
Op 29 april 2015 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 34.050 en bestaat uit:
[D] |
€ 27.100 |
|
Af: 8% pensioenpremie |
€ 2.168 |
|
[E] |
€ 14.800 |
|
Af: 8% pensioenpremie |
€ 1.184 |
|
Loon dienstbetrekking buitenland |
€ 38.548 |
|
Af: saldo eigen woning |
€ 4.498 |
|
Box 1-inkomen/Verzamelinkomen |
€ 34.050 |
In de aangifte 2014 heeft belanghebbende voor het gehele jaar vrijstelling van de premies volksverzekeringen gevraagd.
Naar aanleiding van de aangifte 2014 is op 10 februari 2016 nadere informatie opgevraagd. Op 16 maart 2016 is deze informatie ontvangen. De inspecteur is vervolgens afgeweken van de gedane aangifte 2014. Belanghebbende is als verzekerde voor de volksverzekeringen aangemerkt van 1 januari 2014 tot en met 16 november 2014. Het binnenvaartschip werd gedurende de periode 17 november 2014 tot en met 31 december 2014 geëxploiteerd door [E] (Rijnvaartverklaring afgegeven op 17 november 2014).
De definitieve aanslag 2014 is vastgesteld op 28 mei 2016. Het verzamelinkomen / box 1‑inkomen is conform de gedane aangifte 2014 vastgesteld. Belanghebbende is verzekerd en dus premieplichtig voor de volksverzekeringen in de periode 1 januari 2014 tot en met 16 november 2014. Het herleide premie-inkomen is vastgesteld op € 28.500. De geheven premie volksverzekeringen bedraagt € 8.877 en de heffingskorting voor deze premie € 2.944.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2017 heeft de inspecteur het inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld:
Loon [D] |
||
Bruto arbeidsloon |
27.100,48 |
|
Caisse de pension volgens loonstroken |
2.168,00 |
|
Caisse de Maladie 50% x € 758,80 volgens loonstroken |
379,40 |
|
Caisse Maladie Espèces 50% x € 67,76 volgens loonstroken |
33,88 |
|
----------- |
2.581,28 |
|
------------ |
||
Fiscaal loon |
24.519,20 |
Loon [E] |
||
Bruto arbeidsloon |
14.800,00 |
|
Pensionfund volgens loonstroken |
1.184,00 |
|
Health Insurance 50% x € 414,40 volgens loonstroken |
207,20 |
|
Health Cash Benefit 50% x € 37,00 volgens loonstroken |
18,50 |
|
----------- |
||
1.409,70 |
||
------------ |
||
Fiscaal loon |
13.390,30 |
Het belastbaar inkomen uit woning en werk is nader vastgesteld op € 33.411 en het herleid premie-inkomen op € 28.389, de geheven premie volksverzekeringen op € 8.843 en de heffingskorting voor deze premie € 2.954.
Over de periode 1 januari 2014 tot en met 16 november 2014 zijn door de werkgever € 4.342,29 aan Luxemburgse sociale verzekeringspremies ingehouden.
De SVB heeft met dagtekening 19 september 2018 een A1-verklaring afgegeven, inhoudende dat de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op belanghebbende van toepassing is over de periode van 1 januari 2011 tot en met 16 november 2014. Nadat belanghebbende hiertegen bezwaar had gemaakt heeft de SVB met dagtekening 28 februari 2019 twee nieuwe A1-verklaringen afgegeven. Voor de periode 1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2014 is de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving aangewezen. Dat is de periode dat belanghebbende op de loonlijst stond van [D] . Voor de periode 1 september 2014 tot en met 16 november 2014 is de Nederlandse wetgeving aangewezen. Dat is de periode dat belanghebbende op de loonlijst stond van [E] . Door de rechtbank Zeeland-West-Brabant (sociale zekerheidsrechter) is bij uitspraak van 28 februari 2020, nummer BRE 19/1596 BESLU (niet gepubliceerd) het beroep tegen de A1-verklaringen van de SVB van 28 februari 2019 ongegrond verklaard, met onder meer afwijzing van het beroep op verrekening van premies overeenkomstig artikel 73 Vo 987/20092 en met het oordeel dat met de procedure van artikel 16 Vo 987/2009 geen doel of belang wordt gediend. Belanghebbende heeft medegedeeld dat daartegen hoger beroep zal worden aangetekend bij de Centrale Raad van Beroep (hierna ook wel: CRvB).
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende een vrijstelling toekomt voor de heffing van de premie volksverzekeringen voor de periode 1 januari 2014 tot en met 16 november 2014. Tevens is in geschil of de rechtbank de vergoeding van griffierecht juist heeft vastgesteld.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vrijstelling van de heffing van premies volksverzekeringen en een hogere vergoeding van griffierecht. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank uitsluitend ten aanzien van het oordeel over de vergoeding van het griffierecht.