Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-06-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3757, BRE - 17 _ 1709
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-06-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3757, BRE - 17 _ 1709
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 juni 2019
- Datum publicatie
- 26 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2019:3757
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2021:2883, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BRE - 17 _ 1709
- Relevante informatie
- Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 35d
Inhoudsindicatie
Artikel 35d, eerste lid aanhef en onderdeel c, van de Successiewet (bezitseis)
De schenker (moeder) bezat middellijk 49% van alle aandelen in een concern. Het concern had twee activiteiten (hierna: activiteit I en activiteit II). Door een herstructurering van het concern (juridische splitsing), kreeg moeder middellijk alle aandelen van de vennootschappen met activiteit II. Na ongeveer twee jaren schenkt moeder voormelde aandelen aan haar zoon (belanghebbende) en wordt een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). De rechtbank is met de inspecteur van oordeel dat voor 49% van de geschonken aandelen aan de bezitseis van 5 jaar is voldaan en dat alleen voor dat gedeelte de BOR van toepassing is. Bij een juridische splitsing moet die bezitsduur voor elke objectieve onderneming of een gedeelte daarvan afzonderlijk worden toegepast en voor de overige 51% van de geschonken aandelen is niet aan de bezitseis voldaan.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/1709
uitspraak van 20 juni 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister voor Rechtsbescherming.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende ter zake van een schenking in het jaar 2013 een aanslag schenkbelasting opgelegd, die na toepassing van een voorwaardelijke vrijstelling over € 783.869 is berekend naar een belaste verkrijging van € 1.048.082 (hierna: de aanslag).
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 januari 2017 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 9 maart 2017, ontvangen bij de rechtbank op 13 maart 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft daarop schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019 te Breda. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de ter zitting verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van dit proces-verbaal wordt gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen toegezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende heeft van [A] (hierna: de schenker) alle aandelen van [B BV] geschonken gekregen. Voormelde aandelen zijn bij akte van [datum] 2013 aan belanghebbende geleverd (hierna: de verkregen aandelen).
[B BV] is bij akte van [datum] 2012 opgericht. Het vermogen van [B BV] bestaat uit een 100% deelneming in [C BV] en een bedrijfspand dat wordt verhuurd aan [C BV]. [B BV] heeft de aandelen [C BV] en het bedrijfspand (middellijk) verkregen van [D2 BV]. De schenker was via [E BV] (hierna: [E BV]), 100% aandeelhouder in [D2 BV]. Voorafgaand aan de overdracht van de aandelen [C BV] aan [B BV], heeft in 2011 een herstructurering plaatsgevonden van het concern waar [E BV] deel van heeft uitgemaakt.
[E BV] was vóór de herstructurering van het concern voor 49% houder van de aandelen in [D BV]. De overige 51% van de aandelen in [D BV] behoorde toe aan een derdevennootschap. [D BV] was op haar beurt aandeelhouder van een aantal dochtermaatschappijen waarin ondernemingen werden gedreven met als activiteiten het exploiteren van hoorcentra (hierna: deelnemingen ‘Horen’) en van optiekcentra (hierna: deelnemingen ‘Zien’).
De herstructurering in 2011 van het concern was als volgt.
[D BV] werd gesplitst (een ruziesplitsing als bedoeld in artikel 2:334cc van het Burgerlijk Wetboek) in [D1 BV] en [D2 BV]. Bij de splitsing werden alle aandelen van de deelnemingen ‘Zien’ aan [D1 BV] overgedragen en alle aandelen van de deelnemingen ‘Horen’ aan [D2 BV].
De genoemde splitsing heeft ertoe geleid dat [E BV] houder werd van alle aandelen van [D2 BV] en daarmee middellijk houder werd van 100% van de aandelen in de deelnemingen ‘Horen’ (waarin begrepen de deelneming [C BV] en het bedrijfspand). De eerder genoemde derdevennootschap is houder geworden van alle aandelen van [D1 BV] en daarmee middellijk houder geworden van 100% van de aandelen in de deelnemingen ‘Zien’.
Belanghebbende en de schenker hebben ter zake van de schenking van de aandelen [B BV] ‘Aangifte schenkbelasting 2013’ gedaan, die op 4 oktober 2013 door de inspecteur is ontvangen. Daarin is verzocht om toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (hierna: de BOR) van artikel 35b van de Successiewet 1956 (hierna: de SW) (de voorwaardelijke vrijstelling) op de verkregen aandelen.
De inspecteur heeft bij de aanslagregeling het standpunt ingenomen dat slechts voor 49% voldaan is aan de in artikel 35d, eerste lid aanhef en onderdeel c, van de SW geformuleerde bezitseis. Daarvan uitgaande heeft de inspecteur de aanslag met dagtekening 30 augustus 2016 aan belanghebbende opgelegd en de voorwaardelijke vrijstelling deels toegepast.
3 Geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat [B BV] een onderneming drijft als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, van de Successiewet 1956 (hierna: de SW). Tussen partijen is eveneens niet in geschil dat de bezitstermijn van de onderneming via de aandelen [E BV] aan de aandelen [B BV] wordt toegerekend, zodat in ieder geval voor 49% van de onderneming aan de in artikel 35d, eerste lid aanhef en onderdeel c, van de SW geformuleerde bezitseis (kortweg: de bezitseis) is voldaan.
In geschil is:
-
of de inspecteur de aanslag tijdig heeft vastgesteld; en
-
of voor de overige 51% van de onderneming eveneens aan de bezitseis is voldaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belaste verkrijging van € 283.210. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.