Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-09-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4214, AWB - 17 _ 4148
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-09-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4214, AWB - 17 _ 4148
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 13 september 2019
- Datum publicatie
- 29 november 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2019:4214
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:1706, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 4148
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft niet betwist dat de gelden van de bankrekening zijn aangewend voor privédoeleinden. Hij maakt niet aannemelijk dat de gelden strekken tot vereffening van eerder uit privémiddelen betaalde bedragen voor de politiek partij of dat de gelden uiteindelijk ten goede zijn gekomen aan die politieke partij. De bedragen zijn dan terecht bij belanghebbende belast als resultaat overige werkzaamheden. Geen sprake van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Wel is de rechtbank van oordeel dat, in dit specifieke geval, de vergrijpboeten moeten worden vernietigd nu belanghebbende niet in staat was om zijn kant van het verhaal mondeling toe te lichten.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/4148 tot en met 17/4156
uitspraak van 13 september 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2010 tot en met 2014 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd en bij gelijktijdige beschikkingen heffings- dan wel belastingrente en vergrijpboeten vastgesteld.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 26 april 2017 de navorderingsaanslagen en de boete- en rentebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 6 juni 2017, ontvangen bij de rechtbank op 7 juni 2017, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van eenmaal € 46 in verband met negen samenhangende zaken.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft diverse aanvullingen op zijn beroepschrift ingediend. Een kopie van de stukken is steeds aan de wederpartij verstrekt.
Op 30 november 2018 heeft het eerste onderzoek ter zitting voor een meervoudige kamer plaatsgehad te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende: [gemachtigde 1], als advocaat verbonden aan het kantoor [kantoornaam gemachtigde] te Maastricht en namens de inspecteur: [verweerder]. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift op 18 december 2018 aan partijen is verstuurd.
Tijdens die mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en de beslissing twee maanden aangehouden. Belanghebbende heeft in die periode de mogelijkheid gehad om de rechtbank te verzoeken het onderzoek te heropenen en een nadere zitting te plannen waarbij hij aangeeft wanneer hij in de gelegenheid is te verschijnen en wat hij wil inbrengen.
Bij brief van 8 januari 2019, ontvangen door de rechtbank op 10 januari 2019, heeft de inspecteur een aanvulling op zijn verweerschrift ingediend. Een kopie daarvan is aan de wederpartij gestuurd.
Bij brief van 30 januari 2019 heeft belanghebbende verzocht om heropening van het onderzoek. In die brief is aangegeven dat, alhoewel de gezondheidstoestand van belanghebbende zeer kwetsbaar is, het noodzakelijk is dat belanghebbende alsnog zelf in ieder geval voor wat betreft een deel van de vragen deze zo goed als mogelijk persoonlijk probeert te beantwoorden. Ook zijn in die brief data opgenomen waarop de zitting plaats zou kunnen vinden. De rechtbank heeft daarop het onderzoek heropend.
Bij brief van 24 april 2019 heeft [gemachtigde 2] de rechtbank medegedeeld niet meer op te treden als gemachtigde van belanghebbende. Belanghebbende heeft de rechtbank op 6 mei 2019 een brief van soortgelijke strekking gestuurd. In zijn brief heeft belanghebbende ook verzocht om uitstel van de op 10 mei 2019 geplande zitting totdat hij kan beschikken over een raadsman die hem kan vertegenwoordigen. De rechtbank heeft dat verzoek op 6 mei 2019 afgewezen.
Op 8 mei 2019 heeft belanghebbende een fax gestuurd met daarin wederom een verzoek om uitstel van de op 10 mei 2019 geplande zitting. De rechtbank heeft, vanwege het korte tijdsbestek voor de zitting en het ontbreken van een telefoonnummer van belanghebbende, gepoogd om belanghebbende op het faxnummer waarmee hij zijn fax aan de rechtbank heeft gestuurd te bereiken. Dat is niet gelukt. De afwijzing van het verdagingsverzoek is daarna alsnog op die dag per post aan belanghebbende verstuurd.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2019 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens de inspecteur: [verweerder]. Belanghebbende is ter zitting niet verschenen. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt verstuurd.
Bij brieven van 20 juni en 5 augustus 2019 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn steeds met zes weken verlengd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zittingen, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
Belanghebbende is sinds 1982 werkzaam in de gemeentepolitiek. Eerst voor de [partij A] en later voor de [partij B] (hierna: [partij B]).
In 2002 zijn de partijen [partij B] en [partij C] (hierna: [partij C]) gaan samenwerken onder de naam [partij D]. Namens de [partij D] is belanghebbende van 2002 tot 2006 wethouder geweest. In de periode van 2006 tot 2010 is belanghebbende voor de [partij D] raadslid geweest. In 2010 is belanghebbende opnieuw wethouder geworden. Eind juni 2013 is hij gedwongen op te stappen als wethouder. In 2014 zijn de [partij B] en [partij C] en [partij E] gefuseerd tot één partij, [partij F]. [G] is penningmeester van die partij. Hij is ook penningmeester geweest van [partij B] en [partij C].
Op vordering van de Officier van Justitie hebben een drietal banken informatie verstrekt over verschillende bankrekeningen van belanghebbende, al dan niet samen met een ander.
De ING Bank heeft ook informatie verstrekt over een op 13 januari 1986 door belanghebbende geopende bankrekening op naam [partij B] met nummer [rekeningnummer] (hierna: de [partij B]-rekening). De bankpas voor de [partij B]-rekening is aangevraagd voor belanghebbende en [H]. Het bestuur van [partij B] verleende aan hen een machtiging tot het gebruik van kascheques en girobetaalkaarten. De [partij B]-rekening was bedoeld om de donaties en bijdragen te ontvangen voor verkiezingscampagnes. Het aan de [partij B]-rekening gekoppelde adres was belanghebbendes privéadres. Verder heeft belanghebbende onder meer verklaard dat hij geen stukken van de [partij B]-rekening meer heeft. Hij heeft stukken die verband hielden met zijn rol in de politiek, ook de bankafschriften, in 2013 en het begin van 2014 vernietigd. De [partij B]-rekening is op 26 januari 2015 opgeheven.
Op de [partij B]–rekening zijn in de periode van 21 mei 2007 tot 29 oktober 2014 diverse donaties gedaan tot een totaalbedrag van € 170.850. In die periode is voor een bedrag van € 155.514,37 van de rekening opgenomen/uitgegeven middels geldautomaten en betalingen bij verschillende horecagelegenheden en winkels, zowel in Nederland als in het buitenland. Van het contant opgenomen geld is een bedrag van € 6.777 uitgegeven bij een reisbureau. Een bedrag van € 15.335,63 is besteed ten behoeve van de [partij B]-campagne.
Naar aanleiding van een aangifte van fraude op 2 december 2014 is een strafrechtelijk onderzoek, genaamd [Onderzoek], gestart naar belanghebbende. Belanghebbende is in de periode oktober november 2015 diverse keren verhoord door de Rijksrecherche. Tijdens die verhoren heeft belanghebbende over het bestaan en de inkomsten en uitgaven van de [partij B]-rekening onder andere verklaard dat hij de gemachtigde van de [partij B]-rekening was en dat er maar één bankpasje was en dat dat pasje in zijn bezit was. Belanghebbende heeft met name in de beginjaren ook vanuit zijn privérekening rechtstreeks bedragen betaald aan bedrijven die opdrachten uitvoerden ten behoeve van de [partij B]-campagnes. Dat is dan niet op de betreffende [partij B]-rekening zichtbaar.
Donateurs kregen, als zij dat wilden, een factuur, maar belanghebbende heeft deze stukken niet meer. Het bestuur van de partij wist niet en wilde niet weten wie de donateurs waren en wat de bedragen waren.
De betalingen die met het bankpasje in Rio de Janeiro zijn gedaan moeten worden gezien in het kader van de verrekening en de verevening van de voorfinanciering die belanghebbende eerder van zijn privérekening heeft gedaan. Dat geldt eveneens voor de opnamen in Spanje. Dit betreffen privéreizen van belanghebbende. Verder heeft nooit een kascontrole plaatsgevonden en komt de [partij B]-rekening niet in de jaarstukken van [partij B] of de opvolgers voor.
[G] heeft schriftelijk aan de voormalig gemachtigde van belanghebbende verklaard dat het bestuur van [partij D] belanghebbende niet heeft gemachtigd voor een van de bankrekeningen van de partij. Bij het samengaan van [partij B] en [partij C] is de [partij B]-rekening nooit overgedragen aan het bestuur van [partij D]. Het bestuur wist niet van het bestaan van die rekening. Omdat in 2014 samengewerkt ging worden met [partij E], heeft het bestuur bij de bank geïnformeerd of er nog bankrekeningen bestonden. Toen is de [partij B]-rekening aan het licht gekomen. Omdat de partij niets van de donaties wist, zijn deze nooit in de jaarrekening opgenomen. De partij heeft ook niet beschikt over de gelden op de [partij B]-rekening.
[I] heeft op verzoek van de voormalig gemachtigde van belanghebbende verklaard dat bekend was dat forse campagnekosten vanuit de campagnerekening werden betaald. Het partijbestuur had die rekening eigenlijk moeten beheren en controleren. Belanghebbende heeft feitelijk enkel gehandeld namens en met toestemming van de partij. Dat heeft hij naar eer en geweten gedaan. Tegenover de donaties stonden minimaal even hoge en waarschijnlijk zelfs hogere uitgaven.
Op 20 oktober 2015 heeft de inspecteur op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verzocht om informatie uit het strafrechtelijk onderzoek tegen belanghebbende. Deze informatie heeft de inspecteur op 11 november 2015 gekregen. Vervolgens is een onderzoek gestart waarvan het rapport met dagtekening 4 januari 2016 aan belanghebbende is gestuurd. Naar aanleiding daarvan zijn aan belanghebbende de onderstaande navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw met boete- en rentebeschikkingen opgelegd. De vergrijpboete in de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 is aangekondigd bij brief van 27 november 2015. De overige vergrijpboeten zijn bij brief van 4 januari 2016 aangekondigd.
Zaaknr. |
Jaar |
Kenmerk |
Belasting |
Rente |
Boete |
17/4148 |
2010 |
[aanslagnummer].H.07 |
€ 20.167 |
€ 3.184 |
€ 20.167 |
17/4149 |
2011 |
[aanslagnummer].H.17.01 |
€ 6.846 |
€ 928 |
€ 5.403 |
17/4150 |
2011 |
[aanslagnummer].W.17.01.4 |
€ 706 |
€ 95 |
|
17/4151 |
2012 |
[aanslagnummer].H.27.01 |
€ 3.900 |
€ 385 |
€ 2.761 |
17/4152 |
2012 |
[aanslagnummer].W.27.01.4 |
€ 375 |
€ 37 |
|
17/4153 |
2013 |
[aanslagnummer].H.37.01 |
€ 12.264 |
€ 825 |
€ 10.230 |
17/4154 |
2013 |
[aanslagnummer].W.37.01.4 |
€ 1.271 |
€ 84 |
|
17/4155 |
2014 |
[aanslagnummer].H.47.01 |
€ 2.180 |
€ 57 |
€ 1.275 |
17/4156 |
2014 |
[aanslagnummer].W.47.01.4 |
€ 243 |
€ 6 |
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen, boete- en rentebeschikkingen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar van 26 april 2017 heeft de inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslagen, boete- en rentebeschikkingen terecht en niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd.
Meer specifiek zijn de volgende punten in geschil:
-
Is sprake van een navorderingsgrond (nieuw feit dan wel kwade trouw)?
-
Is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast omdat belanghebbende voor de onderhavige jaren niet de ‘vereiste aangifte’ heeft gedaan?
-
Heeft belanghebbende inkomsten genoten die moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden?
-
Is sprake van een redelijke schatting? Moet nog rekening worden gehouden met gemaakte kosten?
-
Heeft de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?
-
Zijn de vergrijpboeten terecht en niet tot te hoge bedragen vastgesteld?
-
Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van de werkelijke proceskosten?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen en de boete- en rentebeschikkingen.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 2010, vermindering van die navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 112.045, en dienovereenkomstige vermindering van de boete- en rentebeschikkingen en tot ongegrondverklaring van de overige beroepen.