Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-11-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5310, BRE - 17 _ 7318

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-11-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5310, BRE - 17 _ 7318

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29 november 2019
Datum publicatie
17 december 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:5310
Zaaknummer
BRE - 17 _ 7318
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 2.17

Inhoudsindicatie

Artikel 2.17 van de Wet IB 2001

In geschil of is de inspecteur overeenkomstig het verzoek van belanghebbende de verdeling van het inkomen uit sparen en beleggen ambtshalve dient te wijzigen. Als uitgangspunt geldt dat als een aanslag onherroepelijk is geworden een wijziging van de verdeling – ook in de sfeer van een ambtshalve vermindering – niet meer mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de verdeling desondanks ambtshalve dient de wijzigen. De toelichting in de aangiftesoftware laat, zeker voor een leek, ruimte voor de lezing dat op ieder gewenst moment kan worden teruggekomen op de in de aangifte gekozen verdeling. Deze lezing is weliswaar onjuist maar volgens de rechtbank niet onbegrijpelijk of zodanig vergezocht dat belanghebbende de onjuistheid van de interpretatie van de inlichting had moeten beseffen of moet hebben beseft. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/7318

uitspraak van 29 november 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 6 november 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van haar verzoek om ambtshalve vermindering van de aan belanghebbende voor het jaar 2015 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.349 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 600 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.56.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde en tevens echtgenoot van belanghebbende, [A] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.706 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan haar vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met de heer [A] . In 2015 woonden zij niet op hetzelfde adres maar waren zij wel fiscale partners. Op 28 maart 2016 heeft haar echtgenoot namens zichzelf en namens belanghebbende gezamenlijk aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2014 ingediend. In de aangiften is aan belanghebbende € 1.000 van het negatieve saldo van de inkomsten uit eigen woning, € 950 van de persoonsgebonden aftrek en € 15.000 van de gezamenlijke grondslag sparen en toegedeeld. Met dagtekening 28 mei 2016 is de aanslag is conform deze aangifte opgelegd.

2.2.

Op 2 april 2017 heeft de echtgenoot van belanghebbende namens zichzelf en namens belanghebbende herziene aangiften ingediend. In deze aangiften is een andere verdeling gemaakt waarbij van het negatieve saldo van de inkomsten uit eigen woning € 1.000, van de persoonsgebonden aftrek € 3.543 en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen nihil aan belanghebbende is toegedeeld. De reden voor het indienen van de herziene aangiften is gelegen in het feit dat belanghebbende op basis van de oorspronkelijke verdeling geen recht had op huurtoeslag. Met de nieuwe verdeling zou zij daar wel recht op hebben.

2.3.

De herziene aangifte van belanghebbende is door de inspecteur aangemerkt als bezwaarschrift en vervolgens, omdat de aanslag definitief vaststond, aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek is door de inspecteur, bij voor bezwaar vatbare beschikking, afgewezen. Tegen deze afwijzing is belanghebbende in bezwaar gekomen. Ook dit bezwaar is door de inspecteur afgewezen.

2.4.

In geschil of is de inspecteur overeenkomstig het verzoek van belanghebbende de verdeling van het inkomen uit sparen en beleggen ambtshalve dient te wijzigen.

2.5.

De rechtbank stelt voorop dat artikel 2.17, vierde lid van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bepaalt, voorzover van belang, dat de voor een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel (waaronder het saldo van de inkomsten uit eigen woning en de persoonsgebonden aftrek) en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen tot stand gekomen onderlinge verhouding door de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk kan worden gewijzigd tot het moment waarop de aanslag van de belastingplichtige en zijn partner onherroepelijk vaststaan. Als uitgangspunt geldt dat een aanslag onherroepelijk is geworden als deze in rechte onaantastbaar is geworden door het verstrijken van de termijn waarbinnen tegen de aanslag bezwaar kon worden gemaakt (vgl. HR 23 januari 2009, nr. 07/10944, ECLI:NL:HR:2009:BD3565). Dit betekent dat de aanslag, en dus de verdeling, op basis van de Wet IB 2001 onherroepelijk is geworden. Wijziging van de verdeling is dan op basis hiervan – ook in de sfeer van een ambtshalve vermindering – niet meer mogelijk (Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6527).

2.6.

Belanghebbende stelt dat zij (haar echtgenoot die voor haar de aangifte verzorgde) door de toelichting bij het aangifteprogramma op het verkeerde been is gezet. De toelichting in het aangifteprogramma bij het onderdeel verdelen van gezamenlijke vermogensbestanddelen en box 3-inkomen luidde, voor zover relevant, als volgt:

Hoe inkomsten en aftrekbare uitgaven verdelen?

Hoe verdelen?

Verdeel de bedragen op zo’n manier dat u samen zo min mogelijk belasting betaalt. Iedere verdeling mag: het totaal is altijd 100%. U kunt de verdeling eenvoudig aanpassen. Als u een bedrag wijzigt, verandert het bedrag van de ander vanzelf. U mag bij elk onderdeel voor een andere verdeling kiezen. Afhankelijk van de verdeling die u maakt berekenen wij de belasting die u en uw fiscale partner verschuldigd zijn. Hoe u de inkomsten en aftrekbare uitgaven

verdeelt, kan van invloed zijn op de belasting en premie die u betaalt of terugkrijgt. Twijfelt u of u de meest gunstige verdeling hebt gekozen? U kunt de bedragen nog aanpassen, zodat wij een nieuwe berekening voor u maken

Wat is een gunstige verdeling?

Had u in 2015 een fiscale partner? Dan is het meestal gunstig om de aftrekbare uitgaven zo veel mogelijk toe te rekenen aan degene die het hoogste inkomen had in box 1. Heeft 1 van u beiden in 2015 de AOW-leeftijd bereikt? En had u samen inkomsten in box l? Dan is het meestal gunstig om de aftrekbare uitgaven aan de jongste partner toe te rekenen.

Had de jongste partner geen inkomsten in box 1? En had u samen inkomsten in box 2 of 3? Dan is het meestal gunstig om de inkomsten in box 2 en 3 en de aftrekbare uitgaven (gedeeltelijk) aan de jongste partner toe te rekenen.

(..)

2.7.

Op basis van deze toelichting heeft haar echtgenoot in de aangifte een deel van het box 3-inkomen aan belanghebbende toegerekend. Haar echtgenoot was op basis van deze toelichting tevens in de veronderstelling dat de verdeling, indien deze niet gunstig bleek te zijn, nog kon worden aangepast, aldus nog steeds belanghebbende.

2.8.

Naar de rechtbank begrijpt doet belanghebbende met haar stelling een beroep op het vertrouwensbeginsel.

2.9.

De uitlatingen die bij belanghebbende vertrouwen hebben gewekt vormen geen toezegging (een uitspraak omtrent de concrete situatie van belanghebbende), maar zijn algemene inlichtingen van de belastingdienst. Ook dergelijke algemene inlichtingen kunnen onder omstandigheden in rechte te honoreren vertrouwen bij een belanghebbende opwekken. In het arrest van 14 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6205, heeft de Hoge Raad, onder andere, het volgende geoordeeld:

“3.2 Wanneer het, zoals in dit geval, gaat om de vraag of een in rechte te beschermen vertrouwen kan worden ontleend aan door de bevoegde instantie verstrekte inlichtingen, dient van het beginsel dat de wet moet worden toegepast slechts dan te worden afgeweken indien de belastingplichtige de onjuistheid van de inlichting niet had behoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten (vgl. HR 3 januari 1990, nr. 26325, BNB 1990/148).”.

2.10.

Ter zitting is toegelicht dat belanghebbendes echtgenoot niet tijdig nader onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de verdeling vanwege de toelichting bij de aangifte waarin staat dat de verdeling (de bedragen) nog aangepast kunnen worden. De door belanghebbende ingebrachte uitdraai van de toelichting van de aangifte (zie 2.6) laat, zeker voor een leek, ruimte voor de lezing dat op ieder gewenst moment kan worden teruggekomen op de in de aangifte gekozen verdeling. Belanghebbende heeft geloofwaardig en consistent verklaard dat hij dit ook zo geïnterpreteerd heeft. Die interpretatie was weliswaar verkeerd, althans, niet zoals deze door de belastingdienst was bedoeld, maar volgens de rechtbank niet onbegrijpelijk of zodanig vergezocht dat belanghebbendes echtgenoot de onjuistheid van zijn interpretatie van de inlichting had moeten beseffen of moet hebben beseft. Bij een dergelijke lezing van de toelichting is aan belanghebbende een ongeclausuleerde (onjuiste) inlichting gegeven dat de verdeling nog kon worden aangepast. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de omstandigheid dat het van groot algemeen belang is dat de belastingdienst algemene voorlichting en inlichtingen verstrekt, dat daarbij generalisaties onvermijdelijk zijn en dat afnemers van deze informatie zich hiervan in beginsel bewust kunnen en moeten zijn. Daar staat echter tegenover dat de belastingdienst in dit concrete geval betrekkelijk eenvoudig had kunnen kiezen voor een bewoording die de interpretatie van belanghebbende had uitgesloten. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat haar echtgenoot als gevolg van die inlichting niet goed, althans niet tijdig heeft onderzocht wat het gevolg van de toegepaste verdeling was. Als gevolg daarvan heeft belanghebbende schade geleden, namelijk het niet in aanmerking komen voor huurtoeslag. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt.

2.11.

Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank vermindert de aanslag conform de herziene aangifte.

2.12.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 29 november 2019 door mr. R.A.V. Boxem, rechter, in tegenwoordigheid van drs. L. Mattijssen, griffier en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier,

De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.