Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5343, AWB - 18 _ 4310 en 18_4312

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5343, AWB - 18 _ 4310 en 18_4312

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 november 2019
Datum publicatie
19 december 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:5343
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4310 en 18_4312

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid bezwaar

Het betoog van belanghebbende over de niet-ontvangst van de aanslag moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

Hier heeft de rechtbank aannemelijk geacht dat het aanslagbiljet verzonden is naar het juiste adres. Dit rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het aanslagbiljet op dat adres. Belanghebbende is er niet in geslaagd dit vermoeden van ontvangst te ontzenuwen.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/4310 en 18/4312

Uitspraak van 21 november 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende 1] , gevestigd te [vestigingsplaats 1] (België),

[belanghebbende 2] , gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

hierna samen: belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

18/4310

De uitspraak van de inspecteur van 23 mei 2018 op het bezwaar van [belanghebbende 1] tegen de aan haar over het jaar 2013 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting (vpb) naar een belastbaar bedrag van € 58.160 met de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer 1] .V.36.0112 ).

18/4312

De uitspraak van de inspecteur van 23 mei 2018 op het bezwaar van [belanghebbende 2] tegen de aan haar over het jaar 2013 opgelegde aanslag vpb naar een belastbaar bedrag van € 3.049 en de verliesbeschikking van nihil, met de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer 2] .V.36.01221).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019 te Breda. Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt. Voor een overzicht van de personen die op de zitting zijn verschenen en voor een overzicht van wat op de zitting is besproken, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting is tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.

1 Beslissing

18/4310

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar en de aanslag vpb 2013 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 338 aan deze vergoedt.

18/4312

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

18/4312

2.1.

De inspecteur heeft het bezwaar van [belanghebbende 2] tegen de aan haar opgelegde aanslag vpb 2013 niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.

2.2.

Belanghebbende stelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat zij de aanslag niet heeft ontvangen. Pas na ontvangst van de aanmaning tot betaling, is zij bekend geworden met de aanslag, aldus belanghebbende. Daarop is bij brief met dagtekening 30 oktober 2017 bezwaar gemaakt. Belanghebbende wijst erop dat wel vaker wat mis gaat met de postbezorging op het juiste adres en heeft in dat verband stukken ingebracht.

2.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat het aanslagbiljet met dagtekening 12 augustus 2017 aan het juiste adres van belanghebbende is geadresseerd. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met overlegging van schriftelijke bewijsstukken van de verzendadministratie aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag vóór de dagtekening daarvan is verzonden. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de aanslag is aangevangen op 13 augustus 2017 en, met inachtneming van de Algemene termijnenwet, is geëindigd op 25 september 2017. Het bezwaarschrift is gedagtekend 30 oktober 2017 en op 2 november 2017 per post ontvangen bij de inspecteur. Het bezwaarschrift is niet tijdig ingediend.

2.4.

Het betoog van belanghebbende over de niet-ontvangst van de aanslag moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Hier heeft de rechtbank aannemelijk geacht dat het aanslagbiljet verzonden is naar het juiste adres. Dit rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding van het aanslagbiljet op dat adres. Het ligt daarom op de weg van belanghebbende dit vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat hij aannemelijk maakt dat het aanslagbiljet niet op dat adres is ontvangen of aangeboden. Het is voldoende dat op grond van wat belanghebbende aanvoert de ontvangst of aanbieding redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Slaagt belanghebbende erin het vermoeden te ontzenuwen, dan zal de inspecteur nader bewijs moeten leveren ten aanzien van die ontvangst of die aanbieding. Zie voor dit een en ander bijv. HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102.

Het verdient ter zake van de hiervoor bedoelde twijfel opmerking dat de rechter zodanige twijfel gerechtvaardigd kan achten op grond van naar zijn oordeel geloofwaardige ontkenning door belanghebbende dat het aanslagbiljet op zijn adres is ontvangen of aangeboden (vgl. HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416). Het is dan ook niet zo dat de enkele stelling dat het aanslagbiljet nooit is ontvangen, niet kán leiden tot het verschoonbaar achten van een termijnoverschrijding (vgl. HR 20 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5917). De eisen aan een ontkenning van ontvangst kunnen bovendien niet bijzonder hoog zijn, gelet op de moeilijkheden om (negatief) bewijs te leveren dat een poststuk niet is ontvangen.

2.5.

Gelet op het voorgaande ligt het op de weg van belanghebbende om het bewijsvermoeden van ontvangst van het aanslagbiljet te ontzenuwen. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende daar, met al hetgeen zij heeft aangevoerd, niet in geslaagd, ook niet in het licht van wat in de tweede alinea van 2.4 is uiteengezet. Wat voor de rechtbank met name zwaarwegend is geweest bij dit oordeel, is (i) dat in het bezwaarschrift niet wordt gesproken over de omstandigheid dat de aanslag niet is ontvangen noch dat het bezwaarschrift is ingediend naar aanleiding van een aanmaning, en (ii) dat belanghebbende pas in de (op 10 september 2019) ontvangen pleitnota voor het eerst stelt dat de aanslag niet is ontvangen.

Aangezien het bewijsvermoeden van ontvangst van het aanslagbiljet niet is ontzenuwd, ontvalt de aangevoerde grond voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Aangezien overigens geen omstandigheden zijn gesteld die de termijnoverschrijding verschoonbaar kunnen maken, heeft de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit beroep is daarom ongegrond verklaard.

18/4310

2.6.

Voor dat geval heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de aanslag vpb 2013 aan [belanghebbende 1] moet worden vernietigd. Dit beroep is daarom gegrond verklaard.

Proceskosten

2.7.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Er is geen sprake van door een derde verleende juridisch bijstand. Overige kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn niet gesteld.

Deze uitspraak is gedaan op 21 november 2019 door mr. M.R.T. Pauwels, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en prof.dr.mr. R. Russo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.