Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5564, BRE - 16 _ 9980

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5564, BRE - 16 _ 9980

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 december 2019
Datum publicatie
14 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:5564
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 16 _ 9980

Inhoudsindicatie

Voor de jaren 2010 en 2011 is een forse correctie gerechtvaardigd omdat belanghebbende over die jaren geen administratie heeft bijgehouden en daarmee niet aan zijn bewijslast heeft voldaan. Dit betekent echter niet dat daarmee aannemelijk is gemaakt dat sprake is van inhoudelijke gebreken in de aangifte waarvoor geldt dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. De rechtbank acht daarbij van belang dat het rapport boekenonderzoek vooral ziet op de jaren 2012 en 2013 en geen direct bewijs bevat voor de jaren 2010 en 2011. De rechtbank stelt de correctie voor de jaren 2010 en 2011 met betrekking tot de aangeven inkoopkosten vast op 30%. Voor het jaar 2012 heeft belanghebbende, op wie de bewijslast rust, verzuimd een deugdelijke administratie bij te houden. Hierdoor is onduidelijkheid ontstaan over de herkomst van de inkopen. Deze onzekerheid dient in betekende mate voor risico van belanghebbende te komen. Voor het jaar 2012 is de bewijslast terecht omgekeerd en verzwaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de correcties van de inspecteur, gelet op de onderbouwing daarvan, niet onredelijk.

De naheffingsaanslag OB wordt door de rechtbank vernietigd omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een overdracht voor de omzetbelasting. De rechtbank vernietigt tevens de boetes voor de jaren 2010 en 2011 en vermindert de boete voor het jaar 2012 tot € 165.000.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 16/9980 tot en met 16/9984

uitspraak van 10 december 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen opgelegd:

Zaken 16/9980, 16/9981, 16/9982 en 16/9983

-een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2010 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.445 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 3.736, alsmede een boetebeschikking van € 2.524 en een beschikking heffingsrente van € 777 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.07);

-een navorderingsaanslag IB/PVV 2011 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 196.247 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.091, alsmede een boetebeschikking van € 42.500 en een beschikking heffingsrente van € 10.872 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.17.01);

-een aanslag IB/PVV 2012 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.359.152 en uit sparen en beleggen van € 11.765, alsmede een boetebeschikking van € 349.688 en een beschikking belastingrente van € 28.091 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.26.01);

-een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet 2012 (hierna: Zvw) 2012, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 50.064 en een beschikking belastingrente van € 100 (aanslagnummer [aanslagnummer] .W.26.01.4);

Zaak 16/9984

-een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2012 tot en met 31 december 2012 (hierna: naheffingsaanslag) van € 2.235, met daarbij een beschikking belastingrente van € 228 (aanslagnummer [aanslagnummer] .F03.25.01).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 4 november 2016 alle bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 en de aanslagen IB/PVV en Zvw 2012 afgewezen. Bij uitspraak op bezwaar van 14 november 2014 heeft de inspecteur ook het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 14 december 2016, tevens ontvangen bij de rechtbank op 14 december 2016, beroep ingesteld tegen alle hiervoor genoemde uitspraken op bezwaar. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft twee verweerschriften ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019 te Breda.

Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende heeft een eenmanszaak met de handelsnaam [de eenmanszaak] . De eenmanszaak is per 1 april 2012 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) maar belanghebbende heeft in 2010 en 2011 reeds gehandeld. De activiteiten van de eenmanszaak bestaan uit de handel in sloop- en recyclingmaterialen. De ex-echtgenote van belanghebbende had ook een eigen eenmanszaak.

2.2.

Belanghebbende heeft uitnodigingen ontvangen voor het doen van aangiften IB/PVV/Zwv over de jaren 2010, 2011 en 2012. In zijn aangiften heeft belanghebbende de volgende belastbare inkomens aangegeven:

Jaar

2010

2011

2012

Inkomen uit werk en woning

€ 9.695

€ 27.507

€ 169.229

Inkomen uit sparen en beleggen

€ 3.736

€ 12.091

€ 11.765

2.3.

In de jaren 2010 en 2011 bestaat volgens de aangifte het inkomen uit werk en woning alleen uit resultaat uit overige werkzaamheden. Vanaf 1 april 2012 wordt het behaalde resultaat door belanghebbende aangemerkt als winst uit onderneming omdat belanghebbende vanaf 1 april 2012 is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

2.4.

Met dagtekening 7 juni 2013 is aan belanghebbende een definitieve aanslag IB/PVV 2010 opgelegd conform de ingediende aangifte. Met dagtekening 14 maart 2014 is een definitieve aanslag IB/PVV 2011 opgelegd, ook conform aangifte.

2.5.

Belanghebbende dient kwartaalaangiften omzetbelasting in op naam van zijn eenmanszaak. Vanaf 25 april 2012 heeft belanghebbende een BTW-nummer voor zijn eenmanszaak.

2.6.

Op 14 oktober 2014 is de inspecteur gestart met een boekenonderzoek bij de eenmanszaak van belanghebbende. Het doel van het boekenonderzoek was de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2012 en 2013 en de aangiften OB over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013. In verband met het boekenonderzoek is op enig moment derdenonderzoek ingesteld bij diverse afnemers en leveranciers van belanghebbende. Ook is verzocht aan de Belastingdienst Douane om onderzoek te doen naar handtekeningen zoals vermeld op nota’s in vergelijking tot de handtekening op het identiteitsbewijs van die personen.

2.7.

Van de bevindingen heeft de inspecteur een controlerapport gemaakt. In dit controlerapport heeft de inspecteur opgenomen dat de door belanghebbende in aanmerking genomen inkoopkosten niet volledig worden geaccepteerd voor de jaren 2010, 2011 en 2012. Ook worden voor het jaar 2012 correcties vermeld in verband met niet herleidbare inkopen en met een Liebherr-kraan van belanghebbende. Een concept-versie van het rapport is op 28 april 2015 door de adviseur van belanghebbende ontvangen. De eindversie van het controlerapport heeft als datum 14 oktober 2015.

2.8.

Naar aanleiding van het controlerapport zijn de bestreden belastingaanslagen en boeten opgelegd. Met betrekking tot de belastingaanslagen IB/PVV zijn de correcties van het belastbaar inkomen uit werk en woning ten opzichte van de aangiften (vergelijk 1.1 met 2.2) als volgt samengesteld:

-

Jaar 2010: een correctie van € 16.750 zijnde een correctie van 50% van het in de aangifte vermelde bedrag aan inkopen van € 33.500;

-

Jaar 2011: een correctie van € 168.740 zijnde een correctie van 50% van het in de aangifte vermelde bedrag aan inkopen van € 337.479;

-

Jaar 2012: een correctie van € 1.189.923 (na toepassing van de MKB-winstvrijstelling) in verband met het volgende:

o Een correctie in verband met de post ‘nog te betalen inkopen’ van € 307.160;

o Een correctie van € 1.031.025 zijnde 50% van een bedrag aan inkopen van € 2.062.051 die de inspecteur schaart onder de naam ‘selfbilling’;

o Een correctie van € 14.000 in verband met de verkoop van een Liebherr-kraan.

De naheffingsaanslag omzetbelasting over 2012 is ook gebaseerd op de verkoop van de Liebherr-kraan, namelijk 19/119 x € 14.000.

3 Geschil

3.1.

In geschil zijn de volgende punten:

-Zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 en de aanslagen IB/PVV en Zvw 2012 terecht en niet tot te hoge bedragen opgelegd?

-Is de naheffingsaanslag OB over het tijdvak 1 april 2012 tot en met 31 december 2012 terecht opgelegd?

-Zijn de boetes terecht en niet tot te hoge bedragen opgelegd?

3.2.

Tijdens de zitting heeft de inspecteur gemeld dat de IB/PVV-correctie in het jaar 2012 met betrekking tot de Liebherr-kraan vervalt en dat – ook los van dit laatste – de boete met betrekking tot de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 over een te hoge grondslag is berekend.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011, de naheffingsaanslag en alle boeten, en vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2012 conform de door belanghebbende ingediende aangifte. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep betreffende de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 en de daarbij behorende boete in verband met wat in 3.2 is vermeld, en tot ongegrondverklaring van de overige beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing