Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5771, BRE - 19 _ 1953
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5771, BRE - 19 _ 1953
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 19 december 2019
- Datum publicatie
- 18 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2019:5771
- Zaaknummer
- BRE - 19 _ 1953
Inhoudsindicatie
Bestuurdersaansprakelijkheid. Melding betalingsonmacht niet vervallen. Ontvanger wist van betalingsmoeilijkheden na melding en betalingsregeling voor specifieke naheffing. Latere naheffingen steeds te laat betaald. Melding betalingsonmacht vervalt dan enkel als ontvanger dat meedeelt (ECLI:NL:HR:2014:419).
Immateriële schadevergoeding bij terugwijzing door Hof naar rechtbank. Behandeling eerste feitelijke aanleg telt door na onderbreking voor appel. Rechtbank telt redelijke termijn voor tweede feitelijke aanleg ook mee.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/1953
uitspraak van 19 december 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking met dagtekening 13 november 2015, nummer [aanslagnummer] .X.150.159 (hierna: de beschikking), aansprakelijk gesteld op grond van artikel 36 van de Invorderingswet (hierna: IW) in samenhang met artikel 32, tweede lid, van de IW en – naar de rechtbank verstaat – artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en premiebesluiten. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de ontvanger bij uitspraak op bezwaar van 10 mei 2016 de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak tijdig in beroep gekomen bij de rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de ontvanger veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en van het door belanghebbende betaalde griffierecht.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende tijdig hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof). Het hof heeft bij uitspraak van 31 augustus 2018 het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak ter afdoening teruggewezen naar de rechtbank. Het hof heeft tevens de ontvanger veroordeeld tot vergoeding van proceskosten voor het hof en van het door belanghebbende betaalde griffierecht bij het hof.
Omdat het procesdossier onvindbaar was, heeft de ontvanger – op verzoek van de rechtbank – bij brief van 24 april 2019 de hem ter beschikking staande stukken aan de rechtbank gestuurd.
Vervolgens heeft de griffier van de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de uitspraak van het hof. De ontvanger heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 22 mei 2019.
De griffier van de rechtbank heeft bij brief van 30 september 2019 (alsnog) de in 1.4 vermelde stukken ook naar belanghebbende gestuurd, zodat deze over dezelfde stukken beschikt als de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019 te Breda. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, dat in afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak wordt verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende was enig certificaathouder van de door een Stichting Administratiekantoor gehouden aandelen in [Beheer B.V.] (hierna: Beheer B.V.). Beheer B.V. hield alle aandelen in [Modehuis B.V.] (hierna: Modehuis B.V.). Volgens de inschrijvingen in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel was belanghebbende alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van Beheer B.V. en Beheer B.V. alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van Modehuis B.V.
Modehuis B.V. heeft vanaf het jaar 2008 haar loonheffing- en omzetbelastingschulden steeds te laat betaald.
In februari 2012 heeft belanghebbende contact opgenomen met de ontvanger in verband met betalingsproblemen en verzocht om een betalingsregeling. Voor de naheffingsaanslagen van Modehuis B.V. met aanslagnummers [aanslagnummer] A.01.1090, [aanslagnummer] F.01.1090 en [aanslagnummer] A.01.1100 is in overleg met de ontvanger een betalingsregeling getroffen. Inzake deze betalingsregeling is op 14 februari 2012 per fax en per e-mail gecorrespondeerd met de belastingdeurwaarder.
Modehuis B.V. heeft over de tijdvakken maart 2012 tot en met juni 2012 aangiften loonheffingen en omzetbelasting gedaan. De aangegeven bedragen zijn niet (volledig) afgedragen respectievelijk voldaan. Aan Modehuis B.V. zijn in verband daarmee naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffingen met de hierna vermelde aanslagnummers opgelegd (hierna: de naheffingsaanslagen).
Aanslagnummer
[aanslagnummer] A.01.2040
[aanslagnummer] A.01.2050
[aanslagnummer] A.01.2060
[aanslagnummer] F.01.2030
[aanslagnummer] F.01.2040
[aanslagnummer] F.01.2050
[aanslagnummer] F.01.2060
Op 10 september 2012 heeft belanghebbende telefonisch contact opgenomen met de ontvanger. De ontvanger heeft dit gesprek aangemerkt als een melding van betalingsonmacht.
Op [datum] 2013 zijn de faillissementen van Modehuis B.V. en Beheer B.V. uitgesproken.
Bij beschikking heeft de ontvanger belanghebbende als middellijk bestuurder aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 68.866 in verband met de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen. Genoemd bedrag is inclusief verzuimboetes van € 2.402, invorderingsrente van € 915 en invorderingskosten van € 1.022. Bij uitspraak op bezwaar is de beschikking gehandhaafd.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld. Tevens maakt belanghebbende aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking.
De ontvanger heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de aansprakelijkstelling vervalt voor de verzuimboetes, invorderingskosten en invorderingsrente (zie 2.7) en geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de beschikking tot € 64.527, zijnde het bedrag aan loonheffing en omzetbelasting.