Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5777, AWB - 17 _ 5167

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5777, AWB - 17 _ 5167

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
24 december 2019
Datum publicatie
28 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:5777
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5167
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.34, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.38

Inhoudsindicatie

Periodieke gift, artikelen 6.34 en 6.38 Wet inkomstenbelasting 2001.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben gedurende een periode van vijf jaren een periodieke uitkering geschonken aan een ANBI. De schenking is in een notariële akte vastgelegd, waarin ook is bepaald dat de schenking vervalt bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot.

In geschil is of de periodieke uitkering is aan te merken als een periodieke gift of als een eenmalige gift; meer in het bijzonder of met de bewoordingen ‘die eindigen bij overlijden’ is bedoeld het overlijden van één persoon of het overlijden van de langstlevende van meerdere personen.

De tekst van de wet en de wetsgeschiedenis leiden de rechtbank tot de conclusie dat een periodieke gift gedurende minimaal vijf jaar moet worden uitgekeerd en dat de verplichting tot uitkering moet vervallen bij het overlijden. Aan beide voorwaarden is hier voldaan. De wettekst noch de wetsgeschiedenis dwingen ertoe onder het overlijden enkel te verstaan het overlijden van belastingplichtige. Er is dus sprake van een periodieke gift.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/5167

Uitspraak van 24 december 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.290, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 128.387 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 132.147.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 juni 2017 de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 juli 2017, ontvangen bij de rechtbank op 21 juli 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2019 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Op 18 mei 2004 heeft belanghebbende [Stichting A] (hierna: de stichting) opgericht. Belanghebbende is voorzitter van het bestuur van de stichting. De stichting heeft met ingang van 1 januari 2008 een ANBI-status en had deze status in het onderhavige jaar.

2.2.

Bij notariële akte van 22 december 2011 hebben belanghebbende en zijn echtgenote aan de stichting een periodieke uitkering geschonken gedurende een periode van vijf kalenderjaren, ingaande 2011 met jaarlijkse termijnen van elk € 50.000. De termijnen worden jaarlijks voldaan uiterlijk op 31 december.

2.3.

In de schenkingsakte is onder meer het volgende vermeld: “2. Lijfrente

(...)

2.2.

De verplichting tot schenking vervalt behalve door tijdsverloop van vijf jaar tevens door het overlijden van de langstlevende schenker.

(…)

3. Ontbindende voorwaarde

3.1.

De schenking wordt gedaan onder de ontbindende voorwaarde dat de begiftigde op enig moment gedurende de looptijd van de lijfrente niet (meer) door de inspecteur als een 'algemeen nut beogende instelling' als bedoeld in artikel 6.33 onderdeel b van de Wet inkomstenbelasting 2001 respectievelijk per een januari tweeduizend twaalf artikel 5b Algemene wet inzake rijksbelastingen (of een daarvoor in de plaats getreden regeling) wordt aangemerkt.”

2.4.

De sterftekans van belanghebbende en zijn echtgenote gedurende de duur van de verplichting tot het doen van een periodieke uitkering aan de stichting is door de inspecteur berekend op 0,03%.

2.5.

Op 6 december 2013 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2012 ingediend waarin hij een inkomen uit werk en woning van € 76.986, een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 128.387 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 132.147 heeft opgenomen. Belanghebbende heeft een bedrag van € 50.000 in verband met een periodieke gift aan de stichting in mindering gebracht op zijn inkomen uit werk en woning.

2.6.

De definitieve aanslag is vastgesteld met dagtekening 7 januari 2017. De inspecteur heeft het in aanmerking genomen bedrag in verband met de gift aan de stichting gecorrigeerd omdat de inspecteur de gift niet kwalificeert als periodieke gift. De aftrek is beperkt tot 10% van het verzamelinkomen van belanghebbende en zijn echtgenote (10% van € 406.960 = € 40.696). Het inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 86.290. Het inkomen uit aanmerkelijk belang en het inkomen uit sparen en beleggen zijn wel conform de aangifte vastgesteld.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vraag:

-Is de periodieke uitkering die belanghebbende in 2012 heeft gedaan aan de stichting aan te merken als een periodieke gift zoals bedoeld in de artikelen 6.34 en 6.38 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?

Als deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, is daarnaast in geschil:-Is er sprake van schending van het vertrouwensbeginsel?

Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning zoals opgenomen in zijn aangifte.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing