Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5898, AWB - 18 _ 6816

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5898, AWB - 18 _ 6816

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
23 december 2019
Datum publicatie
3 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:5898
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6816

Inhoudsindicatie

Dividendbelasting / internationaal, dividendbelastingzaken, pilotprocedure, woonstaatneutralisatie, vergelijkbaarheid met fbi

Belanghebbende is een Duits beleggingsfonds in de vorm van een Publikum Sondervermögen en wil teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting die ten laste van hem is ingehouden. De rechtbank ziet in het betoog van de inspecteur dat geen sprake kan zijn van een (verboden) belemmering gelet de wijze waarop Nederland voorkoming van economische internationale dubbele belastingheffing verleent en gelet op het OESO-gedachtegoed, geen aanleiding (i) om aanvullende prejudiciële vragen te stellen, en evenmin (ii) om de zaak Fidelity Funds niet tot uitgangspunt te nemen. De rechtbank is van oordeel dat het verschil in behandeling van een buitenlands beleggingsfonds ten opzichte van een Nederlandse fbi wat betreft de teruggaaf van dividendbelasting een belemmering van het vrije verkeer van kapitaal is dat – op systeemniveau – niet kan worden gerechtvaardigd op de grond dat het fonds niet inhoudingsplichtig is voor de Nederlandse dividendbelasting. De rechtbank komt tot een vergelijkbaar oordeel voor de afdrachtvermindering. Daarbij is van belang dat de rechtbank van oordeel is dat wél sprake is van een verschil in behandeling tussen een buitenlands beleggingsfonds en een Nederlandse fbi. Bij de beoordeling van de Nederlandse belastingdruk ter zake van ontvangen dividend moet namelijk niet alleen rekening worden gehouden met de daarop ingehouden Nederlandse dividendbelasting maar ook met de afdrachtvermindering aangezien die juridisch ten goede van de fbi komt. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van woonstaatneutralisatie die de belemmering kan wegnemen of rechtvaardigen. Voor zover in Duitsland woonstaatneutralisatie plaatsvindt op het niveau van de participant in belanghebbende, gebeurt die woonstaatneutralisatie namelijk niet omdat Nederland dat bilateraal gewaarborgd heeft. Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van 15% dividendbelasting omdat hij niet vergelijkbaar is met een fbi wegens het niet-voldoen aan de dooruitdelingseis.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/6816 tot en met 18/6828 en 18/7172

uitspraak van 23 december 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] (Duitsland),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft voor de boekjaren 2002/2003 tot en met 2006/2007 en de jaren 2008 tot en met 2011 verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend, tot een bedrag van in totaal € 4.044.371.

1.2.

De inspecteur heeft de in 1.1 bedoelde verzoeken afgewezen bij in twee brieven opgenomen beschikkingen van 25 mei 2016.

1.3.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 30 augustus 2018 de bezwaren tegen de afwijzingen niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 9 oktober 2018, ontvangen bij de rechtbank op 11 oktober 2018, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 338.

1.5.

Bij brieven van 26 oktober 2018 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de zaken worden aangehouden in afwachting van de beantwoording door de Hoge Raad van de op 1 augustus 2016 aan hem voorgelegde prejudiciële vragen in zaken van een andere belanghebbende.

1.6.

Op 5 november 2018 en 8 januari 2019 hebben regiezittingen plaatsgevonden waarbij naast de inspecteur onder meer de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was. De regiezittingen zagen onder meer op de zaken van belanghebbende. Afschriften van de processen-verbaal van de regiezittingen zijn bij brieven van 7 december 2018 en 30 januari 2019 gezonden aan de inspecteur en de gemachtigde.

1.7.

Bij brief van 9 april 2019 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de behandeling van de onderhavige zaken van belanghebbende niet langer wordt aangehouden.

1.8.

Belanghebbende heeft de beroepen (nader) gemotiveerd.

1.9.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.10.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

1.11.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

1.12.

Bij brieven van 9 december 2019 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een Publikum Sondervermögen, opgericht naar het recht van Duitsland, alwaar hij tevens is gevestigd. Zijn boekjaren lopen van 1 oktober tot en met 30 september van het daaropvolgende kalenderjaar.

2.2.

De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het beleggen van het in hem geïnvesteerde vermogen. Een Sondervermögen heeft geen rechtspersoonlijkheid en is een overeenkomst tussen drie partijen, de beheerder, de bewaarder en de deelnemers. De juridische eigendom van het in belanghebbende geïnvesteerde vermogen berust bij de bewaarder en de economische eigendom bij de deelnemers.

2.3.

Belanghebbende geeft sinds 1 juli 2008 twee soorten participaties uit, te weten [belanghebbende] en [belanghebbende 1] . Daarvóór was sprake van één soort participatie. De participaties [belanghebbende] worden uitsluitend aan particuliere beleggers uitgegeven en de participaties [belanghebbende 1] uitsluitend aan institutionele beleggers. De participaties worden niet op een beurs of een gereglementeerde markt verhandeld en hebben geen stemrecht. De participaties worden uitgegeven in de vorm van een “Inhaberglobalurkunde”. Dit certificaat wordt in bewaring gehouden door [A] . De participaties worden door banken verkocht. De aan de participaties [belanghebbende] toerekenbare winst wordt in beginsel binnen vier maanden na het einde van het boekjaar uitgekeerd. De aan de participaties [belanghebbende 1] toerekenbare winst wordt door belanghebbenden volledig herbelegd.

2.4.

Belanghebbende is in Duitsland subjectief vrijgesteld van een belasting naar de winst. Belanghebbende heeft geen vaste inrichting in Nederland voor de vennootschapsbelasting. Belanghebbende is in Nederland niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting.

2.5.

In de perioden waarop de teruggaafverzoeken betrekking hebben, heeft belanghebbende dividenden van in Nederland gevestigde vennootschappen ontvangen waarop Nederlandse dividendbelasting is ingehouden.

3 Geschil

3.1.

De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting de beroepen ingetrokken voor zover ze zijn ingesteld namens de participanten in belanghebbende. Het gaat dus alleen nog om de beroepen van belanghebbende zelf.

3.2.

Tussen partijen is niet langer in geschil dat zowel de beroepen als de bezwaren (van belanghebbende) ontvankelijk zijn, en dat voor alle jaren de verzoeken om teruggaaf tijdig zijn gedaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze eensluidende standpunten van partijen af te wijken. Dit betekent dat de beroepen in elk geval gegrond zijn omdat de bezwaren bij de uitspraken op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard en die uitspraken vernietigd dienen te worden. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien.

3.3.

In de jaren tot en met 2006 is 25 percent Nederlandse dividendbelasting ingehouden op dividenden die Nederlandse vennootschappen hebben uitgekeerd aan belanghebbende. Niet in geschil is dat op grond van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna: het Belastingverdrag) belanghebbende recht heeft op teruggaaf van 10 percent(punt) dividendbelasting. Tijdens de zitting is gebleken dat onduidelijk is of belanghebbende die 10 percent dividendbelasting in de voormelde jaren al heeft teruggevraagd en gekregen. Partijen hebben de procedurele afspraak gemaakt dat voor deze fase van de procedure ervan kan worden uitgegaan dat eerder nog geen teruggaaf is verleend. Daarvan uitgaande heeft de inspecteur ingestemd met teruggaaf van 10 percent dividendbelasting. In de overwegingen hierna zal verder worden geabstraheerd van de dividendbelasting voor zover die hoger is dan 15 percent, en van deze teruggaaf.

3.4.

Het gaat om de vraag of en zo ja in hoeverre recht op teruggaaf bestaat van de (overige) 15 percent Nederlandse dividendbelasting. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.

3.5.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en teruggaaf van dividendbelasting tot een bedrag van in totaal € 4.044.371. Belanghebbende maakt verder aanspraak op rentevergoeding ter zake van de gevraagde teruggaaf van dividendbelasting.

3.6.

De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en teruggaaf van dividendbelasting maar slechts tot een bedrag in verband met wat in 3.3 is vermeld. De inspecteur gaat akkoord met rentevergoeding over het hiervoor genoemde bedrag.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing