Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-02-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:870, AWB - 17 _ 6546

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-02-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:870, AWB - 17 _ 6546

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 februari 2019
Datum publicatie
18 april 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:870
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6546
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.2

Inhoudsindicatie

De rechtbank oordeelt dat belanghebbendes werkzaamheden als (saturatie)duiker geen winst uit onderneming vormen.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/6546 en 17/6547

uitspraak van 28 februari 2019

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 28 augustus 2017 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV):

- navorderingsaanslag IB/PVV 2013 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.498, alsmede de daarbij vastgestelde belastingrente van € 902 ( [aanslagnummer] .H.37.01);

- aanslag IB/PVV 2014 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.584, alsmede de daarbij vastgestelde belastingrente van € 602 ( [aanslagnummer] .H.46.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende; mr. G. Kaya, verbonden aan AKAB advocaten te Breda en M.F.P. de Clercq, verbonden aan ESJ Accountants & Belastingadviseurs te Breda, en namens de inspecteur; [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is werkzaam in de olie- en gasindustrie en drijft een eenmanszaak onder de naam “ [A BV] ”. Volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel houdt hij zich in dit verband bezig met “alle voorkomende maritieme werkzaamheden (zowel onder- als bovenwater)”. Hij geeft daarbij leiding aan duikers die werkzaamheden onder water verrichten tot een diepte van 50 meter. Bovendien is hij saturatieduiker (duiker op grote diepte).

2.2.

In de onderhavige jaren heeft belanghebbende werkzaamheden verricht voor [B BV] (hierna: [B BV] ) en [C BV] (hierna: [C BV] ), ook wel de bemiddelaars genoemd. In verband met zijn werkzaamheden heeft belanghebbende in 2013 en 2014 de volgende bedragen aan [B BV] respectievelijk [C BV] in rekening gebracht:

Jaar

Afnemer

Bedrag

2013

[B BV]

€ 10.680

[C BV]

€ 92.532

Totaal

€ 103.212

2014

[B BV]

€ 8.425

[C BV]

€ 118.566

Totaal

€ 126.991

2.3.

Voor zijn werkzaamheden als saturatieduiker moet belanghebbende gebruik maken van een daarvoor geschikt schip. [C BV] is een van de weinigen op het noordwestelijke halfrond die een schip ( [naam schip] ) in eigendom hebben dat geschikt is voor saturatieduiken. Daarom voert belanghebbende zijn werkzaamheden als saturatieduiker uitsluitend uit voor [C BV] . Voor de financiering van het schip is [C BV] een commanditaire vennootschap aangegaan met een derde. Belanghebbende beschikt zelf over de standaard duikmaterialen, zoals duikpakken, duikbrillen, mondstukken, flessen, riemen. Hij heeft ook een wasmachine aangeschaft. De benodigdheden voor het duiken op grote diepte, zoals bijvoorbeeld een tank, heeft belanghebbende niet in zijn bezit.

2.4.

Belanghebbende heeft de onder 2.2 bedoelde opdrachten verworven door zijn curriculum vitae ter beschikking te stellen aan de bemiddelaars. Partijen die opereren in de offshore-industrie kunnen uit een portfolio van duikers zoals belanghebbende kiezen welke specialist ingeschakeld moet worden. De keuze voor een duiker wordt gebaseerd op diens opgebouwde expertise. De contracten worden gesloten tussen de derde-partijen en de bemiddelaars. Belanghebbende wordt door de bemiddelaars benaderd.

2.5.

Ter uitvoering van zijn werkzaamheden heeft belanghebbende Service Agreements gesloten met de bemiddelaars. De werkzaamheden worden uitgevoerd op basis van door de bemiddelaars vastgestelde tarieven. Belanghebbende wordt per gewerkte dag uitbetaald. Belanghebbende factureert aan de bemiddelaars. Indien belanghebbende door bijvoorbeeld ziekte niet in staat is om de werkzaamheden uit te voeren dan wordt door de opdrachtgever en/of de bemiddelaar een vervanger aangewezen en krijgt belanghebbende niet uitbetaald.

2.6.

Belanghebbende heeft over het jaar 2013 een aangifte inkomstenbelasting ingediend berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.541. De resultaten behaald met zijn activiteiten als duiker heeft hij daarbij aangegeven als winst uit onderneming (€ 91.953). Daarbij heeft hij de zelfstandigenaftrek (€ 7.280) en de meewerkaftrek (€ 1.150) geclaimd en de MKB-winstvrijstelling (€ 11.694) toegepast, resulterend in een belastbare winst van € 71.829. Met dagtekening 10 april 2015 is de definitieve aanslag IB/PVV 2013 opgelegd conform de aangifte.

Belanghebbende heeft over het jaar 2014 een aangifte inkomstenbelasting ingediend berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.091. De resultaten behaald met zijn activiteiten als duiker heeft hij daarbij aangegeven als winst uit onderneming (€ 71.632). Daarbij heeft hij de zelfstandigenaftrek (€ 7.280) geclaimd en de MKB-winstvrijstelling (€ 9.010) toegepast, resulterend in een belastbare winst van € 55.342.

2.7.

Naar aanleiding van een boekenonderzoek in 2016 naar onder meer de aanvaarbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 en 2014 heeft de inspecteur geconcludeerd dat geen sprake is van winst uit onderneming maar van resultaat uit overige werkzaamheden, zodat belanghebbende niet in aanmerking komt voor de zelfstandigen- en de meewerkaftrek en de MKB-winstvrijstelling. De inspecteur heeft overeenkomstig de bevindingen in het boekenonderzoek over 2013 een navorderingsaanslag opgelegd en over 2014 een aanslag in afwijking van de aangifte. Daarbij heeft de inspecteur de door belanghebbende geclaimde ondernemersfaciliteiten gecorrigeerd.

2.8.

Bij de uitspraken op bezwaar zijn de (navorderings)aanslagen gehandhaafd.

2.9.

In geschil is of de resultaten uit belanghebbendes werkzaamheden in de onderhavige jaren moeten worden aangemerkt als winst uit een onderneming en of hij aldus recht heeft op de ondernemersfaciliteiten.

2.10.

Op grond van artikel 3.2 van de Wet IB 2001 is belastbare winst uit onderneming het gezamenlijke bedrag van de winst die een belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen verminderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling. In artikel 3.4 van de Wet IB 2001 is bepaald dat onder ondernemer wordt verstaan de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden door verbintenissen betreffende die onderneming. In artikel 3.5 van de Wet IB 2001 wordt ook degene die een zelfstandig beroep uitoefent als ondernemer aangemerkt. Als hierna over ondernemerschap wordt gesproken wordt daarmee mede bedoeld de uitoefening van een zelfstandig beroep.

2.11.

Bij de beoordeling of sprake is van ondernemerschap dient onder andere te worden gekeken naar de mate van zelfstandigheid bij het verrichten van de werkzaamheden, de duurzaamheid en omvang van de werkzaamheden, het lopen van (ondernemers)risico, de winstverwachting, de beschikbare tijd, de bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheden wordt gegeven, het aantal opdrachtgevers en het spraakgebruik. Afhankelijk van de omstandigheden weegt het ene element zwaarder dan het andere element en kunnen ook nog andere elementen een rol spelen. Het vergt per individueel geval een beoordeling, waarbij de elementen die in onderlinge samenhang gewogen en beoordeeld worden, leiden tot de uiteindelijke conclusie of sprake is van een onderneming voor de inkomstenbelasting (vergelijk Hoge Raad 21 april 1993, nr. 28 289, ECLI:NL:HR:1993:ZC5328, BNB 1993/185). De bewijslast dat sprake is van ondernemerschap rust op belanghebbende.

2.12.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt voor de conclusie dat sprake is van winst uit onderneming. De rechtbank heeft de volgende feiten en omstandigheden van doorslaggevend belang geacht. Belanghebbende heeft slechts één grote opdrachtgever ( [C BV] ) en één kleine opdrachtgever ( [B BV] ). Dat zal in de toekomst niet anders zijn. Belanghebbende ontvangt zijn opdrachten doordat hij zijn curriculum vitae en portfolio ter beschikking heeft gesteld aan de bemiddelaars. Hij treedt daarbij niet zelf actief op naar derden toe. Belanghebbende is niet betrokken bij de contracten die worden gesloten met de derde-partijen. De omstandigheid dat de naam van belanghebbende mogelijk wordt genoemd in de contracten tussen de bemiddelaars en de derde-partijen, acht de rechtbank van onvoldoende belang. Facturering naar derden toe vindt plaats door de bemiddelaars; belanghebbende factureert uitsluitend naar de bemiddelaars. De bemiddelaars benaderen belanghebbende en bepalen zijn tarieven. Belanghebbende krijgt per gewerkte dag betaald en niet per opdracht. Belanghebbende is niet verantwoordelijk voor het regelen van een vervanger in geval van ziekte of in geval van afwezigheid anderszins. De omstandigheid dat belanghebbende geen inkomsten geniet als hij ziek is of om andere redenen niet werkt, is onvoldoende voor ondernemerschap. Het ondernemersrisico, waaronder het debiteurenrisico acht de rechtbank te beperkt. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat hij zich niet voor kan stellen, mede gezien de grote belangen van de projecten waarvoor belanghebbende werkt, dat belanghebbende in geval van onjuiste uitoefening van zijn werkzaamheden aansprakelijk zal worden gesteld. Ook de (beperkte) gedane investeringen leggen onvoldoende gewicht in de schaal.

2.13.

Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van winst uit onderneming, waardoor geen recht bestaat op de ondernemersfaciliteiten. De inspecteur heeft de aangiften daarom terecht gecorrigeerd. Gesteld noch gebleken is dat de aanslagen met dit oordeel van de rechtbank te hoog zijn.

2.14.

Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.

2.15.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 28 februari 2019 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Mesman-Arts, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.