Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1019, 19/5146 GH
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1019, 19/5146 GH
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 2 maart 2020
- Datum publicatie
- 16 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:1019
- Zaaknummer
- 19/5146 GH
Inhoudsindicatie
Artikel 8:29 Awb. De geheimhoudingskamer oordeelt dat de persoon die als getuige een jegens belanghebbende belastende verklaring heeft afgelegd, van wezenlijk belang is bij het kunnen verifiëren van de betrouwbaarheid en de authenticiteit van de verklaring en de stukken. Daarom zijn de naam en een aantal andere identiteitsgegevens van deze getuige ten onrechte geschoond. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet is gesteld dat sprake is van dreiging en/of represailles jegens deze getuige. Ook het schonen van de naam van de rechtspersoon waarvan de getuige bedrijfsleider is, is naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet gerechtvaardigd. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor geheimhouding van een bijlage die voortkomt uit een eerdere strafrechtelijke procedure. Voor de overige gegevens is geheimhouding gerechtvaardigd.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige geheimhoudingskamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/5146
beslissing van 2 maart 2020
Beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Het verzoek
De inspecteur heeft met dagtekening 9 december 2019 een verweerschrift ingediend, waarvan de bijlagen 1, 2 en 3 zijn geschoond. De ongeschoonde versies van de bijlagen zijn door de inspecteur in een aparte envelop verstrekt aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank. In de begeleidende brief bij het verweerschrift heeft de inspecteur verzocht om de ongeschoonde versie van de bijlagen 1, 2 en 3 van het verweerschrift geheim te houden op grond van artikel 8:29 van de Awb. De rechtbank heeft een kopie van het verweerschrift met de geschoonde bijlagen aan belanghebbende verstrekt.
Belanghebbende heeft in zijn brief van 24 december 2019 gereageerd op het verzoek van de inspecteur. Daarbij heeft hij aangegeven niet in te stemmen met geheimhouding.
2 Overwegingen
De geschoonde stukken
De inspecteur verzoekt om geheimhouding van de volgende passages:
Bijlage 1
- eind proces-verbaal onderzoek Riverside dossiernummer 63462:
-
de naam van een natuurlijk persoon (geschoond als “A”);
-
de naam van een rechtspersoon (geschoond als “B”)
- aanvulling eind proces-verbaal onderzoek Riverside dossiernummer 63462:
3. de namen van twee rechtspersonen (geschoond als “C” en “D”) en de vestigingsplaats (geschoond als “E”).
Bijlage 2
- proces-verbaal pv bevindingen aantreffen tabak/sigaretten met bijlagen:
-
wederom de namen van natuurlijk persoon “A” en rechtspersoon “B”;
-
het merk en kenteken van een gehuurde bestelwagen;
-
de naam, de vestigingsplaats, twee telefoonnummers en een e-mailadres behorende bij het verhuurbedrijf van de bestelwagen;
-
het nummer van de andere garagebox;
-
het merk van een auto;
-
de naam van de huurder van de andere garagebox (tevens een van de huurders van de bestelwagen);
-
de namen van de huurders van de bestelwagen;
-
de adresgegevens, het telefoonnummer, de handtekening en het identiteitsbewijs van een van de huurders van de bestelwagen (tevens de huurder van de andere garagebox);
-
de naam en het e-mailadres van de directeur/eigenaar van het verhuurbedrijf van de bestelwagen;
-
de naam van de voormalige verhuurder van de andere garagebox;
-
de namen van huurders van garageboxen op bijlage nr. AMB-001-01 17/17*;
- proces-verbaal van bevinding AMB-002-01:
12. wederom de naam van rechtspersoon “B”;
- proces-verbaal van verdenking AMB-004-01:
13. wederom het nummer van de andere garagebox;
13. wederom de namen van natuurlijk persoon “A” en rechtspersoon “B”;
- proces-verbaal van verhoor getuige GET-001:
15. de voornamen, de achternaam, de geboortedatum, de geboorteplaats, het geboorteland, het geslacht, de nationaliteit, domicilie kiezend, de postcode, de plaats, het land en het rijbewijsnummer van natuurlijk persoon “A”;
15. de naam van de directeur/eigenaar van rechtspersoon “B” en de gegevens van diens rijbewijs;
15. wederom het nummer van de andere garagebox;
15. wederom de naam van rechtspersoon “B”;
15. wederom de naam van de voormalige verhuurder van de andere garagebox;
15. wederom de naam van de huurder van de andere garagebox;
15. wederom het merk van een auto;
* ter verduidelijking van deze slecht leesbare geschoonde bijlage omschrijft de geheimhoudingskamer deze bijlage als volgt: het betreft een handgeschreven overzicht met als kop “garageboxen”, waarop de letters “A” tot en met “E” en de cijfers “1” tot en met “21” zijn geschreven, met daarachter namen (die in de geschoonde bijlage wit zijn gemaakt) en daarachter in sommige gevallen het woord “contant” (die aanduiding is in de geschoonde bijlagen steeds blijven staan). Op sommige plekken, waaronder ook achter het cijfer “2” zijn woorden (mogelijk namen) doorgehaald(welke doorhaling ook te zien is op de geschoonde bijlage).
Bijlage 3
- proces-verbaal van ambtshandeling AMB-034 met bijlagen en proces-verbaal van ambtshandeling AMB-043 met bijlagen uit het onderzoek Spitfire/57576:
-
de namen, telefoonnummers, geboortedata, bsn-nummers en adresgegevens van natuurlijke personen;
-
de merken en kentekens van auto’s.
Standpunten van partijen
De inspecteur beroept zich kortgezegd op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken natuurlijke personen. Dit weegt volgens de inspecteur aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van de ongeschoonde stukken. Verder beroept de inspecteur zich op de bescherming van privacygevoelige persoonsgegevens van de betrokken rechtspersoon “B”. Ter zake van de rechtspersonen “C” en “D” en de vestigingsplaats “E” stelt de inspecteur dat deze bedrijven betrokken zijn bij de vernietiging van frauderisicogevoelige goederen die in criminele kringen plegen te worden verhandeld, waardoor bekendmaking van gegevens over deze bedrijven de veiligheid van de betrokken bedrijven en hun werknemers zou kunnen schaden. Tot slot stelt de inspecteur ten aanzien van bijlage 3 dat het beroep op geheimhouding niet meer ziet op de delen van die bijlage die ook zijn geciteerd in punt 13 en 14 van de bijlage bij het strafvonnis (zie bijlage 4 bij het verweerschrift), omdat belanghebbende die gegevens kennelijk reeds bekend zijn geworden uit hoofde van zijn betrokkenheid bij die strafzaak.
Volgens belanghebbende heeft de inspecteur onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van gewichtige redenen voor geheimhouding. De inspecteur heeft niet, althans onvoldoende, gemotiveerd op grond waarvan de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken natuurlijke persoon “A” en de rechtspersonen “B”, “C”, “D” en vestigingsplaats “E” dient te prevaleren boven het belang van belanghebbende om kennis te kunnen nemen van de naam- en adresgegevens. Door de geheimhouding kan belanghebbende niet zelfstandig onderzoek doen naar de betrouwbaarheid van de getuigen. Het oproepen en horen van getuigen is onmogelijk gemaakt. Belanghebbende wijst erop dat volgens de jurisprudentie van het EVRM de rechten van de verdediging niet verder beperkt mogen worden dan strikt noodzakelijk en er voldoende compensatie moet zijn in de procedure voor de gerechtelijke autoriteiten. Aangezien er geen feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan dreiging en represailles moeten worden gevreesd, moeten partijen en de rechtbank kunnen beschikken over alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Dit vloeit volgens belanghebbende voort uit het fair-trial beginsel.
Juridisch kader geheimhouding
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat de omstandigheid dat stukken behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb niet automatisch meebrengt dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Hetgeen is bepaald in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming en het honoreren van een verzoek om geheimhouding is als volgt:
a. Geheimhouding: de (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
b. Beperking van kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
In artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb is bepaald dat variant b alleen is toegestaan met toestemming van de belastingplichtige. Belanghebbende heeft die toestemming niet verleend. Daarom is sprake van een verzoek om geheimhouding.
Beslissend bij de vraag of de inspecteur zich terecht op geheimhouding beroept is niet of de stukken, of onleesbaar gemaakte delen daarvan, voor de verdediging van belanghebbendes standpunt noodzakelijk of essentieel zijn en ook niet of kennisneming door belanghebbende voor de verdediging van zijn standpunt van belang zou kunnen zijn. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
De geheimhoudingskamer heeft kennis genomen van het gehele dossier en zal de onder 2.7 genoemde belangenafweging maken. Indien de belangenafweging ertoe leidt dat bepaalde gegevens voor belanghebbende geheim dienen te blijven, moeten de hieruit voortvloeiende problemen voor belanghebbende in de door de belastingrechter (in de hoofdzaak) toegepaste procedure worden gecompenseerd. Dit kan bijvoorbeeld en onder omstandigheden tot uitdrukking komen in de bewijslastverdeling (vgl. bijv. Hof ’s‑Hertogenbosch 23 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4846).
Beoordeling van het verzoek om geheimhouding
Met betrekking tot de naam van natuurlijk persoon “A” oordeelt de geheimhoudingskamer dat het schonen niet gerechtvaardigd is. Natuurlijk persoon “A” is een belangrijke persoon in deze procedure. Deze persoon heeft als getuige een jegens belanghebbende belastende verklaring afgelegd en heeft belanghebbende aangewezen als de huurder van garagebox 2, waarin sigaretten zijn aangetroffen. Deze persoon is dan ook van wezenlijk belang bij het kunnen verifiëren van de betrouwbaarheid en de authenticiteit van de verklaring en de stukken, met name ook het stuk waarop de huurders van de diverse boxen staan vermeld. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer weegt het belang van de inspecteur bij bescherming van de naam van natuurlijk persoon “A” dan ook niet aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die naam. Dit houdt in dat in alle stukken de naam van natuurlijk persoon “A” ten onrechte is geschoond. De geheimhoudingskamer oordeelt dat in dat verband tevens de volgende gegevens van natuurlijk persoon “A” op pagina 1 van het “proces-verbaal van verhoor getuige GET-001” (onder bijlage 2) ten onrechte zijn geschoond: de voornamen, de achternaam, het geslacht, de nationaliteit, de postcode, de plaats en het land. Dat leidt ertoe dat met betrekking tot de gegevens van natuurlijk persoon “A” op deze pagina alleen de gegevens die vermeld zijn achter “geboortedatum, geboorteplaats, geboorteland, domicilie kiezend en rijbewijs nr.” geschoond mogen blijven. De geheimhoudingskamer heeft daarbij in aanmerking genomen dat niet is gesteld dat sprake is van dreiging en/of represailles jegens deze getuige.
Ook het schonen van de naam van rechtspersoon “B”, waarvan natuurlijk persoon “A” bedrijfsleider is, is naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet gerechtvaardigd. De rechtbank verwijst voor de motivering naar hetgeen onder 2.9 is overwogen en voegt daaraan toe dat aan rechtspersonen in het algemeen een minder vergaande bescherming van hun gegevens toekomt dan aan natuurlijke personen. Het belang van de inspecteur bij bescherming van de naam van rechtspersoon “B” weegt niet aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die naam. Overigens is het adres van het bedrijventerrein van rechtspersoon “B” al bekend, omdat dit door de inspecteur niet is geschoond.
Wat betreft de naam en het rijbewijsnummer van de directeur/eigenaar van rechtspersoon “B” komt de geheimhoudingskamer tot het oordeel dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van deze persoon vooralsnog zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming. Deze persoon is op dit moment in de procedure niet direct van belang voor de beslissing in de hoofdzaak. Mocht dat gedurende de procedure in de hoofdzaak veranderen, dan kan de kamer die in de hoofdzaak beslist, alsnog besluiten dat een bepaald persoonsgegeven niet (langer) geheim mag worden gehouden, omdat zij het noodzakelijk acht dat belanghebbende de gelegenheid moet krijgen verklaringen of ander bewijs te verifiëren.
De namen van de rechtspersonen “C” en “D” en de vestigingsplaats, aangeduid als “E”, zijn naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet direct van belang voor deze procedure. Het gaat om de rechtspersonen waar de sigaretten zijn opgeslagen na inbeslagname en waar ze ter vernietiging zijn aangeboden. Het belang van de inspecteur bij bescherming van deze gegevens weegt in dit geval zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisname van deze gegevens.
Met betrekking tot de documenten in bijlage 3 oordeelt de geheimhoudingskamer dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een zwaarwegend belang tot geheimhouding bestaat voor de geschoonde namen en gegevens in deze documenten. De geheimhoudingskamer heeft bij dat oordeel betrokken de opmerking van de inspecteur dat er enige overlap zit tussen de stukken in bijlage 3 en de (ongeschoonde) stukken waaruit is geciteerd in de bijlage over bewijsmiddelen bij het strafrechtelijk vonnis. De inspecteur heeft derhalve aangegeven dat het verzoek om geheimhouding niet langer ziet op de gegevens die ook in de bewijsbijlage bij het vonnis van de strafkamer staan vermeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om voor de rest van bijlage 3 wel geheimhouding aangewezen te achten, nu het de rechtbank aannemelijk voorkomt dat belanghebbende reeds beschikt over het volledige ongeschoonde dossier uit hoofde van de strafzaak ter zake waarvan inmiddels door de strafkamer vonnis is gewezen. De geheimhoudingskamer ziet daarom geen aanleiding voor geheimhouding van bijlage 3.
De overige door de inspecteur geschoonde gegevens hebben betrekking op de (huurders van) andere garageboxen, de voormalige verhuurder van de andere garagebox, de bestelauto en de huurders daarvan, het bedrijf dat de bestelauto heeft verhuurd en diens medewerkers. De geheimhoudingskamer oordeelt dat deze gegevens voor de beslissing van de hoofdzaak niet direct van belang zijn, nu die gegevens allemaal betrekking hebben op de andere garageboxen, die los staan van de zaak tegen belanghebbende. De bescherming van deze privacygevoelige gegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van deze personen weegt dan ook aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze gegevens. Duidelijk is op welke plekken de gegevens zijn geschoond en belanghebbende wordt bij de behandeling van de hoofdzaak niet gehinderd door het schonen van deze gegevens. Het voorgaande leidt ertoe dat ook voor de gegevens van niet-natuurlijke personen, waarvoor een minder vergaande bescherming toekomt dan aan de gegevens van natuurlijke personen, het schonen in dit geval gerechtvaardigd is.
Het voorgaande leidt de geheimhoudingskamer tot het oordeel dat de inspecteur geen beroep op geheimhouding toekomt ter zake van bijlage 3 als geheel, alsmede ter zake van de volgende delen van de navolgende stukken:
In alle stukken:
- -
-
de naam van natuurlijk persoon “A”;
- -
-
de naam van rechtspersoon “B”
In het proces-verbaal van verhoor getuige GET-001 (onder bijlage 2), op pagina 1,
De volgende gegevens van getuige/natuurlijk persoon “A”:
- -
-
de voornamen
- -
-
de achternaam
- -
-
het geslacht
- -
-
de nationaliteit
- -
-
de postcode
- -
-
de plaats
- -
-
het land.
Uit het vorenoverwogene volgt, dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van (delen van) de stukken deels gerechtvaardigd en deels niet gerechtvaardigd is. De inspecteur wordt door de geheimhoudingskamer in de gelegenheid gesteld schriftelijk aan de rechtbank mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt. Dit houdt in, dat de inspecteur de keuze moet maken de tussenbeslissing van de geheimhoudingskamer (geheel) na te leven of dat niet (geheel) te doen, in welk laatste geval hij de uit toepassing van artikel 8:31 Awb mogelijkerwijs voortvloeiende consequenties daarvan zal moeten aanvaarden (zie Hoge Raad 18 december 2015, 15/01348, ECLI:NL:HR:2015:3600).
Het voorgaande leidt tot de hierna volgende beslissing.
3 Beslissing
De geheimhoudingskamer:
- -
-
wijst het verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb af voor zover het betreft de onder 2.15 genoemde (delen van) stukken/gegevens;
- -
-
wijst het verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb toe voor zover het betreft de overige geschoonde gegevens;
- -
-
verzoekt de inspecteur binnen twee weken na verzending van deze beslissing aan de rechtbank te berichten of hij bereid is de vermelde stukken op de onder 2.15 omschreven wijze te schonen en deze aldus geschoonde stukken in het geding te brengen en zo ja, dit te doen binnen de genoemde termijn van twee weken na verzending van deze beslissing.
Deze beslissing is genomen op 2 maart 2020 door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Mesman‑Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan op grond van artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.