Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-05-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2163, AWB - 17 _ 7276

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-05-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2163, AWB - 17 _ 7276

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 mei 2020
Datum publicatie
27 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:2163
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7276

Inhoudsindicatie

Bpm

Belanghebbende heeft elf auto’s ingevoerd en in dat verband Bpm op aangiften voldaan. De inspecteur heeft ter zake één naheffingsaanslag opgelegd. In de uitspraak op bezwaar is de naheffing met betrekking tot diverse auto’s verminderd. De rechtbank verwerpt de door belanghebbende bepleite methode waarbij de verschuldigde Bpm wordt berekend vanuit de herrekende bruto Bpm (herleidingmethode). Voor het overige oordelen over: bewijslastverdeling, correctie koerslijstwaarde in verband met waardeverloop btw-auto en/of officieel ingevoerde auto (parallel-import) en/of ex-rental, nader beroep op koerslijst Eurotaxglass’s, vaststellen nieuwprijs en inkoopwaarde, afschrijvingspercentage forfaitaire tabel.

Met betrekking tot het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en de proceskostenvergoeding is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van één naheffingsaanslag. Dat als gevolg van interne registratierichtlijnen administratief elf zaaknummers zijn aangemaakt maakt dat niet anders.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/7276 en 18/7688 tot en met 18/7697

uitspraak van 14 mei 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister voor Rechtsbescherming.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 3 november 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm), alsmede de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 360, ter zake van de volgende motorrijtuigen:

- Audi A4 Avant 2.0 TDI Pro Line met een VIN eindigend op [VIN 1] (zaaknummer17/7276);

- Audi A3 Sportback 1.4 TFSI Ambition PL+ met een VIN eindigend op [VIN 2] (zaaknummer 18/7688);

- Audi A4 Allroad 2.0 TFSI quattro met een VIN eindigend op [VIN 3] (zaaknummer 18/7689);

- Nissan Qashqai 1.6 360 met een VIN eindigend op [VIN 4] (zaaknummer 18/7690);

- Audi TT Roadster 2.5 T TRRS Pro Line met een VIN eindigend op [VIN 5] (zaaknummer 18/7691);

- BMW 1 serie 120d met een VIN eindigend op [VIN 6] (zaaknummer 18/7692);

- BMW 5 serie Touring 520i met een VIN eindigend op [VIN 7] (zaaknummer 18/7693);

- Mercedes Benz B-klasse 200 NGD Ambition met een VIN eindigend op [VIN 8] (zaaknummer 18/7694);

- Mercedes Benz E-klasse 220 CDI Ambition Elegance met een VIN eindigend op [VIN 9] (zaaknummer 18/7695);

- Volkswagen Golf Cabriolet 1.4 TSI met een VIN eindigend op [VIN 10] (zaaknummer 18/7696);

- Audi Q5 2.0 TFSI Pro Line met een VIN eindigend op [VIN 11] (zaaknummer 18/7697).

Zitting

Het onderzoek ter zitting voor de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 27 februari 2019 te Breda (regiezitting). De meervoudige kamer heeft de onderhavige zaken op grond van artikel 8:10 van de Awb verwezen naar de enkelvoudige kamer.

Het onderzoek ter zitting voor de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020 te Breda. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 5.910;

-

vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;

- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 737;

- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.263;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 4.194;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan haar vergoedt.

2 Gronden

Voldoening op aangifte

2.1.

Belanghebbende heeft in de periode van 31 maart tot en met 23 april 2015 op aangifte de volgende bedragen aan Bpm voldaan:

- € 1.236 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi A4 Avant 2.0 TDI Pro Line met VIN [VIN 1] (hierna: auto 1);

- € 1.176 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi A3 Sportback 1.4 TFSI Ambition PL+ met VIN [VIN 2] (hierna: auto 2);

- € 3.337 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi A4 Allroad 2.0 TFSI quattro met VIN [VIN 3] (hierna: auto 3);

- € 2.691 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Nissan Qashqai 1.6 360 met VIN [VIN 4] (hierna: auto 4);

- € 4.113 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi TT Roadster 2.5 T TRRS Pro Line met VIN [VIN 5] (hierna: auto 5);

- € 1.171 ter zake van de registratie van het motorrijtuig BMW 1 serie 120d met VIN [VIN 6] (hierna: auto 6);

- € 2.100 ter zake van de registratie van het motorrijtuig BMW 5 serie Touring 520i met VIN [VIN 7] (hierna: auto 7);

- € 1.464 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Mercedes Benz B-klasse 200 NGD Ambition met VIN [VIN 8] (hierna: auto 8);

- € 3.671 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Mercedes Benz E-klasse 220 CDI Ambition Elegance met VIN [VIN 9] (hierna: auto 9);

- € 2.937 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Volkswagen Golf Cabriolet 1.4 TSI met VIN [VIN 10] (hierna: auto 10);

- € 4.707 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi Q5 2.0 TFSI Pro Line met VIN [VIN 11] (hierna: auto 11).

Het totale bedrag dat door belanghebbende is voldaan, bedraagt € 28.603.

2.2.

De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de totale verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 40.355. Met dagtekening 7 oktober 2016 is aan belanghebbende voor de onder 2.1 vermelde auto’s een naheffingsaanslag Bpm opgelegd met een totaalbedrag van € 11.752. De gelijktijdig met de naheffingsaanslag opgelegde beschikking belastingrente bedraagt € 360.

2.3.

Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is gegrond verklaard. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag verminderd met in totaal € 1.937 met betrekking tot auto 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 11.1 Dit vanwege de arresten van de Hoge Raad van 27 januari 20172 betreffende de handelsinkoopwaarde van margeauto’s en btw-auto’s. Voor auto 1, 5 en 10 is de waardevermindering op grond van voornoemde arresten in beginsel ook in aanmerking genomen, echter omdat de forfaitaire afschrijvingstabel voor deze auto’s dan nog steeds tot een gunstiger resultaat leidde voor belanghebbende, heeft dit niet tot een verdere vermindering van de naheffingsaanslag geleid.3 Dit resulteert erin dat na de uitspraak op bezwaar het totale bedrag aan verschuldigde (rest-) Bpm (40.355 -/- 1.937 =) € 38.418 bedraagt.4 De in rekening gebrachte belastingrente is verminderd met € 63. Ook heeft de inspecteur een kostenvergoeding voor bezwaar van € 492 toegekend (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van een hoorgesprek met een waarde van € 246 per punt en een wegingsfactor 1).

Geschilpunten

2.4.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag, zoals deze luidt na vermindering in bezwaar, terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is nu nog in geschil:

1. Kan de verschuldigde rest-Bpm worden herleid uit de herrekende bruto Bpm, welke is vastgesteld op basis van de restwaarde van een eerder ingevoerd referentievoertuig?

2. Heeft de inspecteur de nieuwprijs tot het juiste bedrag vastgesteld?

3. Kan belanghebbende een beroep doen op de koerslijst Eurotaxglass’s?

4. Dient een waardevermindering plaats te vinden in verband met ex-rental?

5. Dient een correctie te worden toegepast op de koerslijstwaarde van AutotelexPro, als deze koerslijst uitgaat van het waardeverloop van een btw-auto?

6. Dient een correctie te worden toegepast op de koerslijstwaarde van AutotelexPro of Eurotaxglass’s, als deze koerslijst uitgaat van het waardeverloop van een officieel ingevoerde auto terwijl de auto van belanghebbende parallel is ingevoerd?

7. Is het afschrijvingspercentage van de forfaitaire afschrijvingstabel juist vastgesteld?

2.5.

Voorts is in geschil de hoogte van de immateriële-schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van de werkelijke proceskosten.

2.6.

Tussen partijen is niet langer in geschil dat belanghebbende in de gevallen waarin zij de koerslijst van Eurotaxglass’s heeft ingebracht, een correctie ‘bijstelling dealersituatie’ van 5% dient plaats te vinden en daarnaast een correctie ‘bijstelling marktsituatie’ van 10%.

Ook is tussen partijen niet langer in geschil dat belanghebbende recht heeft op toepassing van de extra leeftijdskorting voor alle auto’s behalve voor auto 1 en 4. Voorts heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat haar standpunt ‘dat ten minste de tabelkorting dient te worden toegepast in het geval dit voordeliger is dan de door de inspecteur toegepaste handelsinkoopwaarde’ geen apart geschilpunt is en derhalve komt te vervallen.

2.7.

In artikel 9 van de Wet BPM (geldend in 2015) is – voor zover van belang – het volgende bepaald:

“(…)

3. Onder de netto catalogusprijs wordt verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting.

4. Onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In die geadviseerde verkoopprijs is de belasting van personenauto's en motorrijwielen zelf niet begrepen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald.

(…)

6. Voor een gebruikte personenauto, een gebruikt motorrijwiel of een gebruikte bestelauto geldt de catalogusprijs van het tijdstip waarop de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen. Indien dit tijdstip niet bekend is, treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van het jaar waarin de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is vervaardigd.

(…)

9. Wanneer een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto een bijzondere uitvoering heeft of is voorzien van extra toebehoren, wordt de waarde daarvan in de catalogusprijs begrepen, uitgezonderd de waarde van voorzieningen die niet zijn aangebracht door of namens de fabrikant of de importeur.

(…)”

2.8.

In artikel 10 van de Wet BPM (geldend in 2015) is – voor zover van belang – het volgende opgenomen.

“1. Met betrekking tot gebruikte personenauto's, gebruikte motorrijwielen of gebruikte bestelauto's wordt het bij de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, berekend met inachtneming van een vermindering.

2. De vermindering, bedoeld in het eerste lid, is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vierde lid, en de belasting van personenauto's en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen.

3. Indien na het tijdstip waarop een bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen, een tijdsduur is verstreken van 5 jaar of meer, bedraagt in afwijking van het tweede lid het percentage van de vermindering 100.

4. Indien na het tijdstip waarop de personenauto of het motorrijwiel voor het eerst in gebruik is genomen, een tijdsduur is verstreken van 25 jaar of meer, bedraagt in afwijking van het tweede lid het percentage van de vermindering 100.

5. Indien het tijdstip waarop de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen niet bekend is, treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van het jaar waarin de personenauto of het motorrijwiel is vervaardigd.

6. In afwijking van het tweede lid wordt de vermindering, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, vastgesteld aan de hand van een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel.

7. De afschrijving, bedoeld in het tweede lid, wordt, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vierde lid, en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen, verminderd met de waarde vermeld in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland.

8. Indien sprake is van:

a. een voertuig met meer dan normale gebruiksschade, niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel u, van de Wegenverkeerswet 1994, of

b. een motorrijtuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland,

wordt de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vierde lid, en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

9. Bij de aangifte wordt een opgaaf gedaan van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, dan wel voor de toepassing van de tabel, bedoeld in het zesde lid. Wanneer naar het oordeel van de inspecteur gegevens ontbreken die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde vermindering, worden de ontbrekende gegevens toegevoegd. Gegevens die niet bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, en evenmin op verzoek van de inspecteur zijn toegevoegd, kunnen door degene die gehouden is de belasting op aangifte te voldoen niet op een later tijdstip alsnog worden gebruikt om de bij de aangifte toegepaste afschrijving te wijzigen.

10. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel. Daarbij kan de vermindering, bedoeld in het tweede lid, worden verhoogd voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a, b en g. Voorts kan daarbij een termijn worden vastgesteld waarbinnen het motorrijtuig in ongewijzigde staat beschikbaar wordt gehouden voor controle met het oog op een juiste vaststelling van de afschrijving, bedoeld in het tweede lid.”

Vooraf: pleitnota en bijlagen

2.9.

Tussen partijen is in geschil welke documenten tot de stukken van het geding moeten worden gerekend. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 10 februari 2020 haar pleitnota voor de zitting5 aan de rechtbank en diezelfde dag via e-mail aan de inspecteur toegezonden. Bij deze pleitnota zijn meerdere bijlagen gevoegd:

-

overzichten van kentekens van eerder ingevoerde referentievoertuigen met daarbij een vermelding van percentages in relatie tot bedragen aan herrekende bruto Bpm voor auto 2 en 4 (hierna: set 1a);

-

optie- en prijslijsten van meerdere auto’s (hierna: set 2);

-

een overzichtspagina van de website van Eurotaxglass’s met informatie over de verminderingspercentages voor de menuopties ‘marktsituatie’ en ‘dealersituatie’ (hierna: set 3);

-

koerslijsten van Eurotaxglass’s (hierna: set 4).

Ook staat in deze pleitnota vermeld dat de in de pleitnota genoemde aanvullende bijlagen behorende bij set 1a een of twee dagen later zullen worden nagezonden. Deze aanvullende bijlagen (hierna: set 1b) zijn door de rechtbank op 12 februari 2020 ontvangen. De gemachtigde van belanghebbende heeft de bijlagen diezelfde dag per e-mail aan de inspecteur verzonden. De nagezonden bijlagen bestaan eveneens uit overzichten van kentekens van eerder ingevoerde referentievoertuigen met daarbij een vermelding van percentages in relatie tot bedragen aan herrekende bruto Bpm voor alle elf auto’s.

2.10.

De inspecteur heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de pleitnota weliswaar tijdig is ontvangen, maar dat alle sets met bijlagen, gelet op de omvang daarvan en de tijd die is verstreken sinds de indiening van het beroepschrift, buiten beschouwing moeten worden gelaten.

2.11.

De rechtbank overweegt dat partijen op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Awb tot tien dagen vóór de zitting nadere stukken kunnen indienen. Sets 1a, 2, 3 en 4 zijn derhalve tijdig ingediend. Dat sommige koerslijsten al vijf jaar oud zijn en dus eerder hadden kunnen worden ingediend, zoals de inspecteur heeft gesteld, doet daar niet aan af. Het staat belanghebbende vrij om in elke stand van het geding te bepalen welke bewijsmiddelen dienstig zijn aan haar standpunt. Ook de omvang van het totale pakket is niet van dien aard dat deze stukken buiten beschouwing moeten worden gelaten. Van schending van de goede procesorde is geen sprake.

Met betrekking tot de nagezonden aanvullende bijlagen (set 1b) stelt de rechtbank vast dat deze op 12 februari 2020 zijn ontvangen, hetgeen in strijd is met de tiendagentermijn. De rechtbank acht echter aannemelijk dat belanghebbende, zoals zij gemotiveerd heeft gesteld, zich genoodzaakt zag tot de late indiening, als gevolg van het gebrekkige verloop van de schriftelijke stukkenwisseling waarbij belanghebbende pas in een laat stadium over alle stukken van de wederpartij kon beschikken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de zitting te verdagen, mede gelet op het grote tijdsverloop sinds de indiening van het beroepschrift. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om set 1b buiten beschouwing te laten. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang:

-

Belanghebbende heeft set 1b ingediend ter verdere onderbouwing van haar eerder ingenomen standpunten in het beroepschrift en de pleitnota betreffende de methode die door belanghebbende wordt aangeduid als ‘herleiding rest-Bpm vanuit de herrekende bruto Bpm’ (hierna: de herleidingmethode). De inspecteur wordt geacht tijdig bekend te zijn geworden met de standpunten van belanghebbende en is naar het oordeel van de rechtbank door bijlage 1b niet geconfronteerd met nieuwe argumenten ten opzichte van bijlage 1a.

-

Belanghebbende heeft tegelijk met de pleitnota, dus met inachtneming van de tiendagentermijn, een eerste overzicht van percentages (voor auto 2 en 4) toegezonden (set 1a), zodat de inspecteur geacht wordt tijdig met aard en inhoud van de stellingen van belanghebbende bekend te zijn geweest.

-

De denktrant is een vervolg op stellingen die zijn ingenomen tijdens de zitting die heeft geleid tot de uitspraak van 9 april 20206 en waar namens de inspecteur dezelfde vertegenwoordiger aanwezig was.

-

Belanghebbende heeft in haar pleitnota aangekondigd dat zij de aanvullende bijlagen op zeer korte termijn nog zou nasturen, zodat de inspecteur daar rekening mee heeft kunnen houden.

-

De pleitnota van de inspecteur geeft er blijk van dat hij zich heeft kunnen voorbereiden, waarbij de rechtbank zich realiseert dat de inspecteur om hem moverende redenen het risico van het afzien van een reactie niet heeft willen nemen. Het in staat zijn om te reageren is daarom op zichzelf bezien niet doorslaggevend voor het aanvaarden van de stukken, maar kan evenmin genegeerd worden.

Alle omstandigheden tezamen genomen is de rechtbank van oordeel dat de stukken van set 1b niet van dien aard zijn dat ze gelet op het tijdstip van indiening buiten beschouwing moeten worden gelaten.

2.12.

Op grond van het vorenstaande rekent de rechtbank de pleitnota met alle bijlagen tot de stukken van het geding. Tot de gedingstukken worden ook gerekend de ter zitting door de inspecteur overgelegde pleitnota met bijlagen en de door belanghebbende ter zitting ingebrachte uitspraak van rechtbank Gelderland7, omdat partijen al ter zitting over en weer met het inbrengen van die specifieke stukken hebben ingestemd.

Vooraf: wijze van beoordeling

2.13.

Het geschil in beroep betreft de hierna aan de orde komende onderwerpen. In verband met de behandeling daarvan merkt de rechtbank het volgende op. Sommige van de ‘algemene’, geheel of nagenoeg geheel rechtskundige standpunten van (de gemachtigde van) belanghebbende zijn eerder door deze rechtbank onjuist bevonden. De rechtbank heeft de in deze procedure aangevoerde argumenten gewogen om te zien of er aanleiding is om anders te beslissen. Indien dat niet het geval is en de argumenten ook geen aanleiding geven voor een andere of nadere motivering, heeft de rechtbank bij de desbetreffende beroepsgrond volstaan met een verwijzing naar haar uitspraken van 22 mei 2019 (meervoudige kamer)8 en 9 april 2020 (enkelvoudige kamer). Uit efficiëntie-overwegingen wordt hierna in voorkomende gevallen (mede) naar de overwegingen uit deze uitspraken verwezen.

Bpm (geschilpunt 1): kan de verschuldigde Bpm worden herleid vanuit de herrekende bruto Bpm? (alle auto’s)

2.14.

Belanghebbende bepleit ook in deze zaken toepassing van de herleidingmethode voor de heffing van Bpm ter zake van een ingevoerde tweedehands auto. Zij heeft deze methode uiteengezet in de stukken. De inspecteur herhaalt het eerder ingenomen standpunt dat deze berekeningsmethode niet juist is.

2.15.

De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 4.3 en 4.4. van de uitspraak van 22 mei 2019 en naar rechtsoverweging 2.12.1 tot en met 2.12.5 van de uitspraak van 9 april 2020. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover in de onderhavige zaken anders te oordelen, ook niet naar aanleiding van hetgeen belanghebbende daarover in haar pleitnota naar voren heeft gebracht. De rechtbank overweegt met betrekking tot de passages in de pleitnota als volgt.

2.16.

Belanghebbende heeft met de overgelegde stukken (de sets 1a en 1b) wederom, maar nu met een groter aantal kentekens, geïllustreerd dat voor een eerder geïmporteerd voertuig een procentueel lagere herrekende bruto Bpm is vastgesteld. Deze overzichten vormen in feite een uitgebreider verslag van het onderzoek door belanghebbende naar de procentuele verhoudingen tussen de historische bruto Bpm en de herrekende bruto Bpm van geïmporteerde auto’s waarvan belanghebbende stelt dat deze vergelijkbaar zijn. In de uitspraak van 9 april 2020 heeft de rechtbank de theorie die aan deze redenering ten grondslag ligt, verworpen (overwegingen 2.12.1 tot en met 2.12.3). De nieuwe overzichten brengen daarin geen verandering.

2.17.

De onder 2.12 genoemde uitspraak van rechtbank Gelderland die door belanghebbende is overgelegd maakt het hiervoor gegeven oordeel ook niet anders. Die uitspraak heeft betrekking op de CO2-uitstoot van geïmporteerde auto’s met zowel een benzine- als een gastank en de problematiek rondom de typegoedkeuring door het gecombineerd gebruik van brandstof (bifuel). In de uitspraak van 9 april 2020 is reeds geoordeeld dat de herrekende bruto Bpm geen kenmerk is van de auto, terwijl de CO2-uitstoot dat wel is (overweging 2.12.4 van de uitspraak van 9 april 2020). De vergelijking met jurisprudentie omtrent CO2-uitstoot gaat daarom niet op.

2.18.

Ook het meer theoretische argument van belanghebbende, inhoudende dat uit onderdeel 19 van de uitspraak van rechtbank Gelderland kan worden afgeleid dat toetsing op stelselniveau moet plaatsvinden en dat een dergelijke toetsing met betrekking tot de herleidingmethode reeds leidt tot een schending van artikel 110 VWEU, baat haar niet. In het arrest van 3 april 2020 heeft de Hoge Raad namelijk ten aanzien van het CO2-vraagstuk– onder meer – als volgt overwogen9:

“(…) De enkele omstandigheid dat in 2011 bij de registratie van andere personenauto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering een lagere CO2-uitstoot in aanmerking is genomen, betekent niet dat artikel 110 VWEU is geschonden. De omstandigheid dat gebruikte personenauto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering zijn, sluit namelijk – ook bij gelijke productiejaren en gelijke tijdstippen van eerste toelating op de weg – niet uit dat de CO2-uitstoot van die personenauto’s verschilt.(…)”

2.19.

Het betoog van belanghebbende betreffende de herleidingmethode wordt gelet op het voorgaande ook in deze zaken verworpen.

Bpm (geschilpunt 2 en 3): heeft de inspecteur de nieuwprijs tot het juiste bedrag vastgesteld en kan belanghebbende alsnog een beroep doen op koerslijsten van Eurotaxglass’s?

(alle auto’s)

2.20.

De rechtbank ziet aanleiding om geschilpunt 2 en 3 gelijktijdig te behandelen. Daarbij staat de (historische) nieuwprijs centraal. De (historische) nieuwprijs is de som van de netto catalogusprijs van de auto, vermeerderd met de opties, de btw en de historische bruto Bpm. De historische nieuwprijs vormt een van de onderdelen van de breuk die het afschrijvingspercentage bepaalt, waarmee de waardevermindering wordt uitgedrukt. De inspecteur betoogt voor de onderhavige auto’s enerzijds dat van een te lage en anderzijds van een te hoge historische nieuwprijs is uitgegaan. Het belang van de stelling is gelegen in de (verhouding met de) handelsinkoopwaarde, het andere element van de breuk. Op voorhand kan dus niet vastgesteld worden dat een lagere historische nieuwprijs een tegemoetkoming door de inspecteur aan belanghebbende is. Het tegenovergestelde is evenmin het geval.

2.21.

De rechtbank constateert dat de verschillen van opvatting tussen partijen omtrent de historische nieuwprijs, cijfermatig gezien, gering zijn. Toch hebben partijen hier uitvoerig debat over gevoerd. Dat debat heeft deels betrekking op kenmerken van de auto’s en heeft deels een theoretisch karakter.

Met betrekking tot de kenmerken-discussie heeft belanghebbende bij de pleitnota voor enkele auto’s individuele voertuiginformatie en optielijsten overgelegd (set 2). Deze brengen echter niet de gewenste duidelijkheid, omdat onvoldoende koppeling is gemaakt met de berekeningen die bij de aangiften zijn gevoegd. Voor de gevolgen van die onduidelijkheid wordt verwezen naar de beoordeling per auto hierna (zie 2.32 en verder).

Met betrekking tot het algemene betoog ten aanzien van bewijsvoering ter zake van de naheffing en de betwisting daarvan in beroep overweegt de rechtbank het volgende.

2.22.

Belanghebbende heeft voor alle auto’s een berekening van de rest-Bpm gemaakt aan de hand van koerslijstinformatie van Xray. Deze heeft belanghebbende echter niet gebruikt als basis voor de berekening in de aangifte. Daarvoor heeft belanghebbende voor elke auto een berekening gemaakt die is gebaseerd op een “historische” koerslijst van AutotelexPro. De koerslijstinformatie van Xray heeft belanghebbende steeds op een bijlage bij de aangifte vermeld – naar de rechtbank begrijpt – om het effect van de herleidingmethode rekenkundig inzichtelijk te maken. De inspecteur heeft de berekening van de rest-Bpm verworpen (mede vanwege de herleidingmethode).

2.23.

Voor elk van de auto’s heeft de inspecteur de rest-Bpm berekend aan de hand van een eigen uitdraai van AutotelexPro. Voor auto 1, 5 en 10 heeft de inspecteur de tabel toegepast, omdat deze gunstiger was voor belanghebbende. In de tekst van de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur melding gemaakt van een eigen koerslijst van Xray voor auto 1 tot en met 4, maar de inspecteur heeft deze voor geen van die auto’s overgelegd. Dit kan ook niet worden hersteld. Die omstandigheid is voor de inspecteur reden geweest om zich in beroep nader op het standpunt te stellen dat – naar de rechtbank begrijpt – de door belanghebbende in de aangifte gehanteerde bedragen qua historische nieuwprijs en historische bruto Bpm gevolgd kunnen worden voor auto 1 tot en met 4. De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om anders te oordelen (voor het oordeel per auto verwijst de rechtbank naar overweging 2.32 en verder). Ook de omstandigheid dat het gegevens van een (niet toegelaten) “historische” koerslijst betreft, is daarbij geen belemmering, omdat het gebruik daarvan uitsluitend van invloed is op de handelsinkoopwaarde en de berekening van de rest-Bpm.

2.24.

In beroep heeft belanghebbende voor een aantal auto’s10 koerslijsten overgelegd van Eurotaxglass’s, met daarin vermeldingen van de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde. De handelsinkoopwaarde is steeds berekend zonder toepassing van de herleidingmethode. De rechtbank beschouwt deze koerslijsten dan ook als onderbouwing van het kennelijke subsidiaire betoog van belanghebbende. Belanghebbende bepleit dat op basis van deze koerslijsten de op aangifte betaalde rest-Bpm eerder te hoog is dan te laag. De keuze van belanghebbende om te switchen naar koerslijsten van Eurotaxglass’s roept twee vervolgvragen op:

  1. Wat is de reikwijdte van de Eurotaxglass’s-koerslijsten voor de berekening van de rest-Bpm?

  2. Hoe moet worden omgegaan met de zaken waarin een koerslijst van Eurotaxglass’s ontbreekt?11

De rechtbank zal eerst op die laatste sub-vraag ingaan.

Ontbreken koerslijsten Eurotaxglass’s (auto 1, 2, 6 en 9)

2.25.

Belanghebbende heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de rest-Bpm voor alle auto’s moet worden bepaald aan de hand van koerslijsten van Eurotaxglass’s. Voor auto 1, 2, 6 en 9 kan belanghebbende deze koerslijsten niet overleggen omdat deze niet voor een moment in het verleden kunnen worden gemaakt. De vraag die partijen verdeeld houdt, is voor wiens rekening dat moet komen.

2.26.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 december 200212 overwogen dat het in eerste instantie aan de inspecteur is om gegevens in te brengen, waaruit kan blijken hoe de door een belastingplichtige voldane Bpm zich verhoudt tot het restant aan Bpm dat nog drukt op vergelijkbare, reeds in Nederland geregistreerde auto’s (de referentievoertuigen). De inspecteur dient voldoende geconcretiseerde gegevens aan te leveren opdat een belastingplichtige tegenbewijs kan leveren. Indien gekozen is voor het systeem van koerslijst minus schade, zal de inspecteur doorgaans aan zijn bewijslast hebben voldaan, indien hij de waarde die volgt uit de koerslijst hanteert. In het hierna overwogene vanaf 2.32 zal per auto worden beoordeeld of de inspecteur aan zijn stelplicht en bewijslast heeft voldaan.

2.27.

Indien belanghebbende later alsnog een impliciete stelling inneemt dat toepassing van een koerslijst van een andere aanbieder (in dit geval Eurotaxglass’s) tot een lagere rest-Bpm leidt, dan draagt belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank van die stelling de bewijslast.

2.28.

In de gevallen waarin een koerslijstuitdraai van Eurotaxglass’s ontbreekt, is niet duidelijk of die koerslijst daadwerkelijk tot een lagere calculatie van de handelsinkoopwaarde zou leiden dan de calculaties van andere koerslijstaanbieders. De omstandigheid dat de koerslijstuitdraai van aanbieder Eurotaxglass’s niet beschikbaar is en ook niet beschikbaar kan worden gemaakt, omdat Eurotaxglass’s niet in die mogelijkheid voorziet, komt voor rekening van belanghebbende. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

2.29.

De omstandigheid dat belanghebbende destijds om haar moverende redenen heeft afgezien van het (maken en) bewaren van de Eurotaxglass’s-uitdraai, maar welke afweging met de kennis van heden anders zou zijn uitgevallen, maakt niet dat de bewijslastverdeling wijzigt. De stelling van belanghebbende dat daarbij meegewogen moet worden dat de Belastingdienst instructies heeft gegeven aan Eurotaxglass’s over de aard en vormgeving van de rekenmodule ten aanzien van de correctieposten (waaronder die voor bijstelling dealer- en marktsituatie), maakt voorgaande niet anders, wat er ook zij van de juistheid van die stelling. De koerslijsten van Eurotaxglass’s vermelden namelijk steeds een algemene ‘basiswaarde’ (die volgt uit de geautomatiseerde data-analyse van de aanbieder), waarop de voor de individuele auto relevante correctieposten in mindering worden gebracht om te komen tot de door Eurotaxglass’s geadviseerde handelsinkoopwaarde. Zou belanghebbende een koerslijstuitdraai hebben bewaard waarop de ‘basiswaarde’ vermeld stond, dan had die vervolgens met het thans bekende percentage verminderd kunnen worden. Dat dit nu niet meer kan, is een omstandigheid die primair het gevolg is van de keuze van belanghebbende zelf en dient voor haar rekening te blijven. Het betoog van belanghebbende wordt dan ook verworpen.

Reikwijdte Eurotaxglass’s-koerslijsten voor berekening rest-Bpm? (auto 3, 4, 5, 7, 8, 10 en 11)

2.30.

Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat steeds van de historische nieuwprijs en historische bruto Bpm van de koerslijsten van Xray danwel van AutotelexPro moet worden uitgegaan, ook als in een later stadium ter onderbouwing van de handelsinkoopwaarde een koerslijst van Eurotaxglass’s is overgelegd, wordt dit betoog verworpen. Reden hiervoor is dat naar het oordeel van de rechtbank een combinatie van (informatie uit) verschillende koerslijsten niet is toegestaan. Een uitzondering daarop is de situatie dat bepaalde opties niet in de gekozen koerslijst zijn verwerkt. Belanghebbende heeft daarvan de stelplicht (en bij betwisting de bewijslast) dat daarvan sprake is.13 Belanghebbende heeft aan die stelplicht niet voldaan. De rechtbank zal derhalve per auto steeds maar één van de koerslijsten (één type) in aanmerking nemen.

2.31.

De voorgaande zaaksoverstijgende beoordeling leidt voor de individuele auto’s tot de volgende oordelen over de nieuwprijzen (en indien van toepassing: de historische bruto Bpm) van de auto’s.

Auto 1 en 2

2.32.

Met betrekking tot auto 1 en 2 overweegt de rechtbank als volgt. Allereerst is aan de orde of de inspecteur aan zijn bewijslast heeft voldaan (zie 2.26 hiervoor). De inspecteur heeft ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag een eigen uitdraai van AutotelexPro gemaakt met dezelfde uitgangspunten als belanghebbende, behoudens de herleidingmethode (welke zich uit in een afwijkende datum van import en een afwijkende vervolgberekening). Die afwijkende berekeningen buiten beschouwing latend, moet worden geconcludeerd dat de inspecteur door in feite een geschoonde berekening in AutotelexPro te maken in beginsel aan zijn bewijslast heeft voldaan. Belanghebbende heeft daar voor auto 1 en 2 geen nieuwe bewijsmiddelen tegenover gesteld. In het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat op de inspecteur geen verplichting rust om zelf een koerslijst van Eurotaxglass’s in te brengen.

2.33.

De rechtbank zal daarom voor auto 1 en 2, in lijn met de instemming door de inspecteur ter zitting, uitgaan van de nieuwprijzen zoals vermeld in de door belanghebbende ingediende aangiften en de bij die aangiften gevoegde koerslijsten van AutotelexPro. Voor auto 1 zal de rechtbank uitgaan van een nieuwprijs van € 50.575.14 Voor auto 2 is dat dan € 37.760.15 De bedragen aan historische bruto Bpm moeten dan worden vastgesteld op € 12.256 voor auto 1 en op € 2.625 voor auto 2.

Auto 3 en 4

2.34.

Voor auto 3 en 4 is een beoordeling van de stelplicht en de bewijslast van de inspecteur niet aan de orde. Bij het indienen van de pleitnota heeft belanghebbende voor auto 3 en 4 koerslijsten overgelegd van Eurotaxglass’s en zich nader op het (subsidiaire) standpunt gesteld dat van laatstgenoemde koerslijsten moet worden uitgegaan.

Hoewel de inspecteur (evenals voor auto 1 en 2) ook voor auto 3 en 4 heeft ingestemd met de gegevens van de aangifte (dus van AutotelexPro) betreffende de nieuwprijs en de historische bruto Bpm, heeft de switch door belanghebbende naar koerslijsten van Eurotaxglass’s tot gevolg dat van laatstgenoemde koerslijst moet worden uitgegaan (zie 2.30 hiervoor). De gegevens van de koerslijst van Eurotaxglass’s vormen daarom voor auto 3 en 4 de basis van de berekening van de rest-Bpm.

De rechtbank overweegt dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar overgelegde koerslijst van Eurotaxglass’s voor deze auto’s de waardevermindering het beste benadert. De inspecteur heeft met de bedragen die daarin vermeld staan ingestemd. De rechtbank gaat daarom voor de historische nieuwprijs, de historische bruto Bpm en de handelsinkoopwaarde uit van de gegevens van de koerslijst van Eurotaxglass’s. Het daarop vermelde bedrag aan handelsinkoopwaarde dient daarbij nog te worden verminderd in verband met de correcties voor markt- en dealersituatie (zie 2.6 hiervoor). De rechtbank zal voor auto 3 uitgaan van de koerslijst van Eurotaxglass’s, dus van een nieuwprijs van € 67.381.16 Voor auto 4 is dat dan € 29.490.17

Auto 5

2.35.

Voor auto 5 is een beoordeling van de stelplicht en de bewijslast van de inspecteur ook niet aan de orde. Bij het indienen van de pleitnota heeft belanghebbende ook voor deze auto een koerslijst van Eurotaxglass’s overgelegd en zich nader op het (subsidiaire) standpunt gesteld dat van deze laatst ingediende koerslijst moet worden uitgegaan. De rechtbank overweegt dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar overgelegde koerslijst van Eurotaxglass’s voor deze auto de waardevermindering het beste benadert. De inspecteur heeft met de bedragen die daarin vermeld staan ingestemd. De rechtbank gaat daarom voor de historische nieuwprijs, de historische bruto Bpm en de handelsinkoopwaarde uit van de gegevens van de koerslijst van Eurotaxglass’s. Het daarop vermelde bedrag aan handelsinkoopwaarde dient daarbij nog te worden verminderd in verband met de correcties voor markt- en dealersituatie (zie 2.6 hiervoor). De rechtbank zal daarom uitgaan van de door belanghebbende overgelegde koerslijst van Eurotaxglass’s en stelt de nieuwprijs vast op € 92.682.18

Auto 6

2.36.

Voor auto 6 is wel aan de orde of de inspecteur aan zijn bewijslast heeft voldaan.

2.37.

Belanghebbende heeft voor auto 6 aangifte gedaan waarbij zij, naar de rechtbank begrijpt maar niet direct uit de stukken kan afleiden, ook gebruik heeft gemaakt van een “historische” koerslijst van AutotelexPro. De inspecteur heeft de berekening van de rest-Bpm van belanghebbende verworpen (mede vanwege de herleidingmethode) en heeft de rest-Bpm berekend aan de hand van een eigen uitdraai uit AutotelexPro.19 De inspecteur is daarbij van andere kenmerken van de auto uitgegaan dan uit de aangifte blijken. Belanghebbende stelt dat de auto een BMW 1 serie 120d is. De inspecteur stelt echter dat de auto een BMW 1 serie 120d Business Line Edition is en meerdere extra opties heeft. Hij gaat daarom uit van een hogere netto catalogusprijs en een hogere historische nieuwprijs.

2.38.

Het geschil met betrekking tot de nieuwprijs spitst zich toe op de vraag of belanghebbende bij het opmaken van de koerslijst van het juiste model (en daarmee van de juiste opties) is uitgegaan. Nu de inspecteur voor deze auto de koerslijst van belanghebbende niet volgt (los van de herleidingmethode) heeft de inspecteur de stelplicht en bewijslast van de gestelde onjuistheden qua model en opties. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur daaraan niet voldaan. De inspecteur heeft een afschrift overgelegd van het bezwaardossier, met daarbij prints van lijsten met accessoire-pakketten, maar volstrekt onduidelijk is welke stukken met de aangifte verzonden zijn (en dus van belanghebbende zelf afkomstig zijn) en welke door de inspecteur zijn toegevoegd. Dit is mede het gevolg van de ongestructureerde vorm van de 8:42-stukken, die zonder een inhoudsopgave of indexering zijn overgelegd. In het later ingediende verweerschrift wordt niet concreet gesteld welke onderdelen van het verweer worden gestaafd met welke stukken. Aldus heeft de inspecteur niet inzichtelijk gemaakt op welke stukken hij zich beroept ter onderbouwing van zijn stelling. Gelet op de gemotiveerde betwisting door belanghebbende heeft de inspecteur zijn stelling, dat de netto catalogusprijs hoger is, derhalve niet aannemelijk gemaakt.

2.39.

De inspecteur is dus niet in zijn bewijslast geslaagd met betrekking tot de nieuwprijs. Belanghebbende heeft echter evenmin een valideerbare koerslijstuitdraai overgelegd. De rechtbank moet dan een weging maken van de door beide partijen ingebrachte bewijsmiddelen. In het licht van toepassing van artikel 110 VWEU gaat het daarbij echter niet om de vaststelling van elk onderdeel van de berekening van de verschuldigde Bpm, zoals de nieuwprijs. Toepassing van artikel 110 VWEU brengt mee dat op het moment van aangifte moet worden gekeken naar de Bpm die is “vervat in de waarde” van een gelijksoortige, gebruikte personenauto die al in het binnenland is geregistreerd.20 Voor het oordeel in goede justitie verwijst de rechtbank naar overweging 2.71 hierna.

Auto 7

2.40.

Voor auto 7 is eveneens aan de orde of de inspecteur aan zijn bewijslast heeft voldaan.

2.41.

Belanghebbende heeft voor auto 7 aangifte gedaan waarbij zij, naar de rechtbank begrijpt maar niet direct uit de stukken kan afleiden, gebruik heeft gemaakt van een “historische” koerslijst van AutotelexPro. De inspecteur heeft de berekening van de rest-Bpm van belanghebbende verworpen (mede vanwege de herleidingmethode) en heeft de rest-Bpm berekend aan de hand van een eigen uitdraai uit AutotelexPro.21 De inspecteur is daarbij van andere kenmerken van de auto uitgegaan dan uit de aangifte blijken. Belanghebbende stelt dat de auto een BMW 5 serie Touring 520i is. De inspecteur stelt echter dat moet worden uitgegaan van een BMW 5 serie Touring 520i Executive (met een hogere netto catalogusprijs) en dat minder opties in aanmerking moeten worden genomen. De inspecteur gaat daarom uit van een (per saldo) lagere historische nieuwprijs.

2.42.

Ook voor auto 7 spitst het geschil met betrekking tot de nieuwprijs zich toe op de vraag of belanghebbende bij het invullen van de gegevens voor de koerslijst van het juiste model (en daarmee van de juiste opties) is uitgegaan. De rechtbank verwijst naar hetgeen is overwogen onder 2.38 en 2.39 hiervoor en past dezelfde bewijslastverdeling toe. Voor auto 7 is de inspecteur om dezelfde redenen als bij auto 6 niet in zijn bewijslast geslaagd.

2.43.

Belanghebbende heeft bij de pleitnota voor auto 7 wel een koerslijst van Eurotaxglass’s overgelegd en zich nader op het (subsidiaire) standpunt gesteld dat van deze laatst ingediende koerslijst moet worden uitgegaan. Zij heeft aannemelijk gemaakt dat deze koerslijst voor die auto de waardevermindering het beste benadert. De inspecteur heeft dit met zijn betoog omtrent type en uitvoering onvoldoende betwist. De rechtbank zal daarom van deze koerslijst uitgaan en stelt de nieuwprijs voor auto 7 vast op € 60.072.22

Auto 8

2.44.

Voor auto 8 is een beoordeling van de stelplicht en de bewijslast van de inspecteur niet aan de orde. Bij het indienen van de pleitnota heeft belanghebbende ook voor deze auto een koerslijst van Eurotaxglass’s overgelegd en zich nader op het (subsidiaire) standpunt gesteld dat van deze laatst ingediende koerslijst moet worden uitgegaan. De rechtbank overweegt dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de koerslijst van Eurotaxglass’s voor auto 8 de waardevermindering het beste benadert. De inspecteur heeft met de bedragen die daarin vermeld staan ingestemd. Daarmee is het geschilpunt omtrent de afleverkosten ook vervallen. De rechtbank gaat daarom voor de historische nieuwprijs, de historische bruto Bpm en de handelsinkoopwaarde uit van de gegevens van de koerslijst van Eurotaxglass’s. Het daarop vermelde bedrag aan handelsinkoopwaarde dient daarbij nog te worden verminderd in verband met de correcties voor markt- en dealersituatie (zie 2.6 hiervoor). De rechtbank zal van deze laatstgenoemde koerslijst uitgaan en stelt de nieuwprijs voor auto 8 vast op € 40.819.23

Auto 9

2.45.

Voor auto 9 is wel weer aan de orde of de inspecteur aan zijn bewijslast heeft voldaan.

2.46.

Belanghebbende heeft met betrekking tot auto 9 aangifte gedaan waarbij zij, naar de rechtbank begrijpt maar niet direct uit de stukken kan afleiden, ook gebruik heeft gemaakt van een “historische” koerslijst van AutotelexPro. De inspecteur heeft de berekening van de rest-Bpm door belanghebbende verworpen (mede vanwege de herleidingmethode) en heeft de rest-Bpm berekend aan de hand van een eigen uitdraai uit AutotelexPro.24

2.47.

De inspecteur stelde aanvankelijk, naast de weigering van toepassing van de herleidingmethode, dat belanghebbende voor auto 9 van een te hoge netto catalogusprijs is uitgegaan door:

-

de afleverkosten (€ 971) en het spiegelpakket (€ 550) als opties in de prijsberekening te betrekken, terwijl de afleverkosten buiten beschouwing moeten worden gelaten en het spiegelpakket reeds standaard op de auto aanwezig is;

-

de kinderzitherkenning (€ 50) juist niet in de prijsberekening mee te nemen.

Naar de rechtbank uit de uitspraak op bezwaar afleidt, heeft de inspecteur de correctie voor het spiegelpakket teruggenomen. De inspecteur heeft echter niet cijfermatig inzichtelijk gemaakt of en hoe deze standpuntwijziging is verwerkt.

2.48.

De rechtbank oordeelt als volgt. Met betrekking tot de fabrieksopties hanteert de rechtbank dezelfde bewijslastverdeling als hiervoor voor auto 6 en 7. Voor auto 9 heeft te gelden dat de inspecteur dermate veel onduidelijkheid heeft gecreëerd omtrent zijn correcties, dat deze verwarring voor zijn rekening moet komen. Voor auto 9 is de inspecteur daarom niet in zijn bewijslast geslaagd. Voor de afleverkosten heeft te gelden dat deze correctie niet is betwist. Ook overigens acht de rechtbank deze correctie juist.25 De tussenconclusie is dat de inspecteur er niet in is geslaagd de door hem verdedigde nieuwprijs (als onderdeel van de berekening van de rest-Bpm) aannemelijk te maken.

2.49.

De inspecteur is niet in zijn bewijslast geslaagd ten aanzien van de nieuwprijs. Belanghebbende heeft echter evenmin een valideerbare koerslijstuitdraai overgelegd. De rechtbank moet dan een weging maken van de door beide partijen ingebrachte bewijsmiddelen. In het licht van toepassing van artikel 110 VWEU gaat het daarbij echter niet om de vaststelling van elk onderdeel van de berekening van de verschuldigde Bpm, zoals de nieuwprijs. Toepassing van artikel 110 VWEU brengt mee dat op het moment van aangifte moet worden gekeken naar de Bpm die is “vervat in de waarde” van een gelijksoortige, gebruikte personenauto die al in het binnenland is geregistreerd.26 Voor het oordeel in goede justitie verwijst de rechtbank naar overweging 2.71 hierna.

Auto 10 en 11

2.50.

Voor auto 10 en 11 is een beoordeling van de stelplicht en bewijslast van de inspecteur niet aan de orde. Bij het indienen van de pleitnota heeft belanghebbende ook voor deze auto’s een koerslijst van Eurotaxglass’s overgelegd en zich nader op het (subsidiaire) standpunt gesteld dat van deze laatst ingediende koerslijst moet worden uitgegaan. De rechtbank overweegt dat belanghebbende met de koerslijsten van Eurotaxglass’s aannemelijk heeft gemaakt dat deze koerslijsten voor auto 10 en 11 de waardevermindering het beste benadert. De inspecteur heeft met de bedragen die daarin vermeld staan ingestemd. Daarmee is het geschilpunt omtrent de afleverkosten ook vervallen. De rechtbank gaat daarom voor de historische nieuwprijs, de historische bruto Bpm en de handelsinkoopwaarde uit van de gegevens van de koerslijst van Eurotaxglass’s. Het daarop vermelde bedrag aan handelsinkoopwaarde dient daarbij nog te worden verminderd in verband met de correcties voor markt- en dealersituatie (zie 2.6 hiervoor). De rechtbank stelt de nieuwprijs voor auto 10 vast op € 46.199.27 Voor auto 11 is dat dan € 69.254.28

Bijlage met cijfermatig overzicht

2.51.

Voor een cijfermatig overzicht van de hiervoor gegeven oordelen van de rechtbank omtrent de nieuwprijzen verwijst de rechtbank naar tabel 1 in de bijlage bij deze uitspraak. De oordelen hierna hebben steeds betrekking op de handelsinkoopwaarde.

Bpm (geschilpunt 4): dient een waardevermindering plaats te vinden in verband met ex-rental? (auto 4 en 9)

2.52.

Belanghebbende heeft in de beroepsfase gesteld dat voor auto 4 en 9 een vermindering van de handelsinkoopwaarde dient plaats te vinden aangezien beide auto’s een huurverleden hebben. Zij heeft ter zitting haar stelling met betrekking tot auto 9 ingetrokken zodat dit geschilpunt alleen nog betrekking heeft op auto 4.

2.53.

Belanghebbende heeft voor auto 4 bij de pleitnota een koerslijst van Eurotaxglass’s overgelegd, aangevuld met een berekening waarbij zij de handelsinkoopwaarde (na vermindering met 5% en 10%, zie 2.6) verder heeft verlaagd met een bedrag van € 1.250 wegens de eigenschap dat het een ex-rental betreft. De inspecteur stelt dat een vermindering wegens ex-rental alleen mogelijk is indien gebruik is gemaakt van een koerslijst van Xray, waarop deze correctie is aangevinkt. Bovendien is de vermindering niet cijfermatig onderbouwd, aldus de inspecteur.

2.54.

De rechtbank overweegt als volgt. Dat auto 4 is aan te merken als een ex-rental is tussen partijen niet in geschil. Het betoog van belanghebbende komt neer op het combineren van (eigenschappen van) verschillende koerslijsten. De omstandigheid dat de ene aanbieder een bepaalde mogelijkheid biedt brengt niet met zich dat deze correctie ook bij het gebruik van andere koerslijsten mag worden toegepast. Het staat belanghebbende niet vrij om zelf aanpassingen te doen aan de koerslijst-calculaties.29

2.55.

Belanghebbende heeft er in de beroepsfase alsnog voor gekozen om voor auto 4 (subsidiair) uit te gaan van een koerslijst van Eurotaxglass’s (met een handelsinkoopwaarde van € 17.612, waarop nog 5% en 10% in mindering gebracht moet worden, zie 2.6). Aangezien in deze koerslijst geen variabele is opgenomen voor een correctie wegens ex-rental kan, gelet op het hiervoor overwogene, een vermindering wegens ex-rental niet plaatsvinden. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat zij bij de aangifte wel degelijk een koerslijst van Xray heeft overgelegd (met een handelsinkoopwaarde van € 17.616). De rechtbank leidt uit de stukken af dat dit inderdaad het geval is. Belanghebbende heeft echter bij de aangifte van deze koerslijst geen gebruik gemaakt. Ook is op deze koerslijst niet zichtbaar dat belanghebbende een beroep heeft willen doen op een correctie wegens ex-rental. Daarnaast is ter zitting eveneens niet duidelijk geworden op welke koerslijst belanghebbende uiteindelijk een beroep wenst te doen. Het ligt op de weg van belanghebbende om daar een duidelijke keuze in te maken. Nu zij bij de pleitnota een koerslijst van Eurotaxglass’s heeft overgelegd gaat de rechtbank van deze laatst overgelegde koerslijst uit. Een vermindering wegens ex-rental is in dat geval niet mogelijk.

Bpm (geschilpunt 5): dient een correctie te worden toegepast op de koerslijstwaarde van AutotelexPro, als deze koerslijst uitgaat van het waardeverloop van een btw-auto?

(alle auto’s)

2.56.

Belanghebbende heeft voor alle auto’s bij de aangifte gebruik gemaakt van koerslijsten van AutotelexPro. Uit de uitspraak op bezwaar blijkt dat de inspecteur voor deze auto’s reeds een correctie betreffende de inkoopwaarde van margeauto’s en btw-auto’s heeft toegepast (gelet op de arresten van de Hoge Raad van 27 januari 2017, zoals onder 2.3 vermeld).

2.57.

Belanghebbende bepleit een vermindering van 8% in plaats van 5% en heeft ter onderbouwing van haar stelling aangevoerd dat de koerslijst Xray uitgaat van een verminderingspercentage tussen 5% en 8%. Om iedere zwaardere belastingheffing uit te sluiten, gaat zij daarom uit van een vermindering van 8% voor koerslijsten van AutotelexPro.

2.58.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende haar stelling dat van een percentage van 8% dient te worden uitgegaan, tegenover de betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt.

2.59.

Met betrekking tot auto 3, 4, 5, 7, 8, 10 en 11 overweegt de rechtbank voorts dat belanghebbende zich in de beroepsfase nader op het standpunt heeft gesteld dat uitgegaan dient te worden van een koerslijst van Eurotaxglass’s. De rechtbank verwijst op dit punt naar de uitspraak van 9 april 2020, rechtsoverweging 2.16 (incl. de daar genoemde uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch30). Dat betekent dat belanghebbende voor deze auto’s geen recht heeft op een vermindering van 5% in verband met de correctie btw/marge.

Bpm (geschilpunt 6): dient een correctie te worden toegepast op de koerslijstwaarde van AutotelexPro of Eurotaxglass’s, als deze koerslijst uitgaat van het waardeverloop van een officieel ingevoerde auto terwijl de auto van belanghebbende parallel is ingevoerd?

(alle auto’s)

2.60.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat op de vastgestelde handelsinkoopwaarde een correctie moet worden toegepast vanwege het feit dat de gehanteerde koerslijsten zijn gebaseerd op officieel geïmporteerde auto’s en dus geen rekening houdt met de omstandigheid dat de onderhavige auto’s parallel zijn geïmporteerd. De correctie bedraagt volgens belanghebbende 5% van de op basis van AutotelexPro en Eurotaxglass’s vastgestelde inkoopwaarden.

2.61.

De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 4.6 van de uitspraak van 22 mei 2019 en naar rechtsoverweging 2.19 van de uitspraak van 9 april 2020. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover in de onderhavige zaken anders te oordelen. Het betoog van belanghebbende wordt verworpen.

Bpm (geschilpunt 7): is het afschrijvingspercentage van de forfaitaire afschrijvingstabel juist vastgesteld? (auto 1, 5 en 10)

2.62.

De inspecteur heeft de verschuldigde Bpm voor auto 1, 5 en 10 vastgesteld aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de afschrijvingen in de forfaitaire afschrijvingstabel te laag zijn en dat daardoor de naheffingsaanslagen tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. De onjuistheid bestaat er volgens belanghebbende in dat de tabel mede tot stand is gekomen aan de hand van btw-auto’s in plaats van enkel uit marge-auto’s. Volgens belanghebbende dient de afschrijving met 3% te worden verhoogd. Gelet op deze onjuistheid is volgens belanghebbende de tabel, opgenomen in artikel 8 van de Uitvoeringsregeling BPM, onverbindend en dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd.

2.63.

De rechtbank stelt vast dat belanghebbende haar stelling dat de forfaitaire afschrijvingstabel is vervuild door btw-auto’s niet cijfermatig heeft onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur wordt de stelling van belanghebbende verworpen. Indien niettemin veronderstellenderwijs belanghebbende wordt gevolgd in haar stelling en ervan wordt uitgegaan dat btw-auto’s leiden tot vervuiling van de forfaitaire afschrijvingstabellen dan nog leidt dit niet tot het door haar betoogde rechtsgevolg. Belanghebbende had de mogelijkheid om aangifte te doen op basis van afschrijving naar werkelijke waarde. Belanghebbende heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat voor de onderhavige auto’s de systematiek ter bepaling van de rest-Bpm op individueel niveau in strijd is met artikel 110 VWEU. Het betoog wordt daarom verworpen.

Bpm: waardevermindering per auto

2.64.

In het voorgaande is de rechtbank ingegaan op alle door partijen ingenomen standpunten betreffende de historische nieuwprijs, zowel algemene stellingen als individueel per auto. Vervolgens is relevant wat de handelsinkoopwaarde is. De algemene stellingen van belanghebbende omtrent de handelsinkoopwaarde zijn in het voorgaande verworpen. In het onderstaande volgt het oordeel van de rechtbank omtrent de handelsinkoopwaarde per auto.

2.65.

Voor auto 3, 4, 5, 7, 8, 10 en 11 is in het bovenstaande geoordeeld dat de koerslijst van Eurotaxglass’s moet worden gevolgd, zoals door belanghebbende bij de pleitnota is overgelegd, dus ook voor de handelsinkoopwaarde. Voor zover dit nog niet (volledig) is gebeurd, moet daarbij rekening worden gehouden met een vermindering van de handelsinkoopwaarde met 15% in verband met de correctie bijstelling marktsituatie en dealersituatie (10% respectievelijk 5%, zie 2.6 hiervoor). Voor de bedragen die daaruit voortvloeien, verwijst de rechtbank naar tabel 1 in de bijlage.

2.66.

Voor 2 auto’s (auto 1 en 2) heeft de inspecteur zijn berekening – die ten grondslag ligt aan de berekening van de uitspraak op bezwaar en is gebaseerd op een (niet overgelegde) koerslijst van Xray – prijsgegeven, maar hij bestrijdt nog steeds de berekening van belanghebbende, hoofdzakelijk vanwege de herleidingmethode. De rechtbank begrijpt het betoog van de inspecteur aldus dat de door hem overgelegde koerslijstuitdraaien van AutotelexPro voor auto 1 en 2 (gemaakt ter onderbouwing van de naheffingsaanslag31) in feite het meest subsidiaire standpunt van belanghebbende weergeven, namelijk zonder toepassing van de herleidingmethode en na verwerping van de overige standpunten met betrekking tot de handelsinkoopwaarde. Dat betoog slaagt. Weliswaar ging de inspecteur voor auto 2 daarbij aanvankelijk uit van een lagere historische nieuwprijs (thans volgt hij de waarde zoals vermeld in de aangifte, zie 2.33), maar omdat het belang is gelegen in de afschrijving is dat eerder voordelig dan nadelig voor belanghebbende. Belanghebbende heeft de handelsinkoopwaarden uit de koerslijstuitdraaien van auto 1 en 2 van de inspecteur op zichzelf bezien ook niet betwist.

2.67.

Belanghebbende heeft wel bepleit dat (indien de inspecteur niet gehouden is een koerslijst van Eurotaxglass’s in te brengen) een vermindering van 15% moet worden toegepast op de (uit de wel gehanteerde koerslijst blijkende) handelsinkoopwaarde. Dat betoog wordt verworpen. Naar de rechtbank begrijpt tracht belanghebbende met die stelling het verschil in benadering van handelsinkoopwaarde door de makers van de database van Eurotaxglass’s32 en andere koerslijstaanbieders te ondervangen. Dat betoog komt ook op dit punt neer op het combineren van (eigenschappen van) verschillende koerslijsten. In het voorgaande (zie rechtsoverweging 2.54) is reeds geoordeeld dat de omstandigheid dat de ene aanbieder een bepaalde mogelijkheid biedt niet met zich brengt dat deze correctie ook bij het gebruik van andere koerslijsten mag worden toegepast. Het staat belanghebbende niet vrij om zelf aanpassingen te doen aan de koerslijst-calculaties.33

2.68.

Voor auto 1 geldt echter dat ook met inachtneming van de hiervoor gegeven oordelen toepassing van de afschrijvingstabel nog steeds het meest gunstig is voor belanghebbende (als gevolg van de leeftijd van de auto volgt uit de tabel een hoger afschrijvingspercentage, namelijk 81,33%).34 Voor auto 2 wordt de handelsinkoopwaarde op basis van de handelsinkoopwaarde uit de koerslijst van de inspecteur van AutotelexPro bepaald op € 22.100.

2.69.

Ten aanzien van 2 auto’s (auto 6 en 9) is in het bovenstaande geoordeeld dat de nieuwprijs niet uit de door partijen overgelegde stukken kan worden afgeleid. Dat geldt om dezelfde redenen als voor de nieuwprijs, ook voor de handelsinkoopwaarde. Ten aanzien van de gevolgen daarvan voor de naheffingsaanslag oordeelt de rechtbank als volgt. De bewijslast ligt primair bij de inspecteur. De omstandigheid dat de inspecteur de door hem verdedigde handelsinkoopwaarde van auto 6 en 9 niet aannemelijk maakt, brengt echter niet mee dat de elementen van de naheffingsaanslag ter zake van deze correcties geheel moeten komen te vervallen. De rechtbank moet dan een weging maken van de door beide partijen ingebrachte bewijsmiddelen. In dit geval leidt dat tot de vaststelling van een afschrijvingspercentage in goede justitie.35 Dat geldt ook voor het bedrag van historische bruto Bpm voor auto 6. Het bedrag van de historische bruto Bpm is niet in geschil voor auto 9.

2.70.

Belanghebbende heeft zich ook met betrekking tot auto 6 en 9 ter zitting op het standpunt gesteld dat de inspecteur een koerslijst van Eurotaxglass’s moet inbrengen en, bij uitblijven daarvan, dat de rechtbank een vermindering van 15% op de handelsinkoopwaarde moet toepassen. Dit betoog wordt verworpen onder verwijzing naar het hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot auto 1 en 2 (overweging 2.67).

2.71.

Al hetgeen met betrekking tot auto 6 en 9 is aangevoerd tegen elkaar afwegende stelt de rechtbank het afschrijvingspercentage, inclusief een vermindering voor latere tenaamstelling (extra leeftijdskorting) in goede justitie vast op 73% respectievelijk 45%.36 De historische bruto Bpm voor auto 6 stelt de rechtbank in goede justitie vast op € 9.700.

Bpm: vermindering naheffingsaanslag

2.72.

Naar aanleiding van al het vorenstaande dient de naheffingsaanslag, bij uitspraak op bezwaar al verminderd tot € 9.815, verder te worden verminderd met € 3.905 tot een bedrag van € 5.910. Voor de afzonderlijke elementen van dat bedrag verwijst de rechtbank naar tabel 2 in de bijlage bij deze uitspraak.

Vergoeding van immateriële schade

2.73.

Belanghebbende heeft in zijn pleitnota voor de behandeling voor de enkelvoudige kamer op 20 februari 2020 een verzoek gedaan om toekenning van een vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift op 1 november 2016 door de inspecteur is ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt op 14 mei 2020 gedaan en dus afgerond 43 maanden na indiening van het bezwaarschrift. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Nu er geen reden is om van dit uitgangspunt af te wijken, bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn 19 maanden.

2.74.

De rechtbank overweegt dat het hier gaat om één naheffingsaanslag. De omstandigheid dat nageheven wordt ter zake van elf auto’s, maakt – anders dan belanghebbende betoogt – niet dat sprake is van aanspraak op elf maal een afzonderlijke schadevergoeding. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat – als gevolg van interne registratierichtlijnen, die op de interne financiering betrekking hebben – administratief bij de rechtbank elf zaaknummers zijn aangemaakt. Aangezien sprake is van één naheffingsaanslag, is sprake van één zaak. Gelet hierop geldt eenmaal het tarief van € 500 per half jaar termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft dan recht op een vergoeding van immateriële schade van afgerond 4 x € 500 is € 2.000.

2.75.

Voor de verdeling daarvan tussen de inspecteur (bezwaarfase) en de Minister voor Rechtsbescherming (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 3 november 2017. De bezwaarfase heeft daarmee afgerond 13 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met 7 maanden is overschreden. Het restant wordt toegerekend aan de beroepsfase. De inspecteur dient daarom 7/19e deel van € 2.000 te betalen (€ 737) en de Staat (de Minister voor Rechtsbescherming) 12/19e deel van € 2.000 (€ 1.263). De rechtbank merkt de Minister voor Rechtsbescherming in zoverre mede aan als partij in dit geding.

3 Proceskosten

3.1.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van één zaak (zie 2.74) en ziet daarom geen aanleiding een factor in aanmerking te nemen wegens samenhang. Tussen partijen is niet in geschil dat kan worden uitgegaan van een wegingsfactor 2 (zeer zwaar) voor zowel de bezwaar- als de beroepsfase. De beslissing omtrent de kostenvergoeding voor de bezwaarfase zal om die reden worden vernietigd.

3.2.

De proceskosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna; Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 4.194 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 2).

3.3.

De rechtbank ziet geen gronden voor een hogere proceskostenvergoeding. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op vergoeding van de werkelijke kosten van bezwaar en de werkelijke proceskosten. De rechtbank stelt voorop, dat de proceskostenvergoeding krachtens artikel 8:75 van de Awb vastgesteld wordt op een forfaitair bedrag, te bepalen volgens de regels zoals opgenomen in het Besluit. Slechts in bijzondere omstandigheden kan, blijkens artikel 2, lid 3, van het Besluit, van het forfait worden afgeweken. De rechtbank ziet geen aanleiding om die uitzondering hier toe te passen. Dat oordeel behoeft geen nadere motivering.

Deze uitspraak is op 14 mei 2020 gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De rechter,

De griffier is verhinderd Was getekend

deze uitspraak te ondertekenen mr. M.M. Dondorp-Loopstra

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Tabel 1

Methode ter bepaling historische nieuwprijs, historische Bpm en handelsinkoopwaarde oordeel Rb

Historische nieuwprijs

Handels- inkoopwaarde

Afschrijvings- percentage

Historische bruto-Bpm

Rest-Bpm

Auto 1

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

81,33%

(tabel)

12.256

2.28837

Auto 2

AutotelexPro

37.76038

22.10039

41,47%

2.625

1.53540

Auto 3

Eurotaxglass’s belanghebbende

67.381

27.143

59,72%

9.576

3.857

Auto 4

Eurotaxglass’s belanghebbende

29.490

14.948

49,31%

6.300

3.193

Auto 5

Eurotaxglass’s belanghebbende

92.682

22.044

76,22%

19.277

4.585

Auto 6

In goede justitie

N.v.t.

N.v.t.

73,00%

9.700

2.619

Auto 7

Eurotaxglass’s belanghebbende

60.072

19.404

67,70%

7.751

2.504

Auto 8

Eurotaxglass’s belanghebbende

40.819

22.054

45,97%

2.835

1.532

Auto 9

In goede justitie

N.v.t.

N.v.t.

45,00%

8.515

4.683

Auto 10

Eurotaxglass’s belanghebbende

46.199

21.841

52,72%

6.804

3.217

Auto 11

Eurotaxglass’s belanghebbende

69.254

33.337

51,86%

11.562

5.566

Tabel 2

Rest-Bpm

na uitspraak op bezwaar

Rest-Bpm oordeel rechtbank (A)

Extra leeftijds-

korting (B)

Reeds op aangifte betaalde Bpm (C)

Sub-

totaal

(D)

(=A-B-C)

Naheffings-aanslag na uitspraak op bezwaar (E)

Verschil

(=E-D)

Auto 1

1.807

1.807

N.v.t.

1.236

571

571

0

Auto 2

1.435

1.435

34

1.176

225

259

34

Auto 3

4.190

3.857

70

3.337

450

853

403

Auto 4

3.840

3.193

N.v.t.

2.691

502

1.149

647

Auto 5

5.028

4.585

73

4.113

399

915

516

Auto 6

2.683

2.619

N.v.t.

1.171

1.448

1.512

64

Auto 7

2.719

2.504

102

2.100

302

619

317

Auto 8

1.618

1.532

46

1.464

22

154

132

Auto 9

4.767

4.683

N.v.t.

3.671

1.012

1.096

84

Auto 10

4.211

3.217

73

2.937

207

1.274

1.067

Auto 11

6.120

5.566

87

4.707

772

1.413

641

Totaal

38.418

34.998

485

28.603

5.910

9.815

3.905