Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-06-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2513, AWB - 18 _ 2889

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-06-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2513, AWB - 18 _ 2889

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 juni 2020
Datum publicatie
19 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:2513
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2889

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, een rijnvarende in dienst van een Liechtensteinse werkgever, heeft in haar aangifte IB/PVV 2013 verzocht om vrijstelling voor premieheffing en om voorkoming van dubbele belasting. De inspecteur heeft beide verzoeken niet gehonoreerd. De rechtbank oordeelt als volgt.

Nu niet is komen vast te staan dat een A1-verklaring aan belanghebbende is afgegeven moet aan de hand van internationale bepalingen worden nagegaan in welk land belanghebbende verzekerd en premieplichtig is. De rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen van Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2020:1473). Het beroep op vrijstelling van de heffing van premie volksverzekeringen slaagt.

Met betrekking tot de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij feitelijk onderworpen is geweest aan belastingheffing in Liechtenstein. De enkele verwijzing naar de jaaropgave van de werkgever is daarvoor onvoldoende nu de gegevens uit de loonadministratie van de werkgever geen antwoord geven op de vraag of Liechtensteinse wet- en regelgeving tot onderworpenheid van belanghebbende in Liechtenstein leidt.

Aan belanghebbende wordt evenmin aftrek van Liechtensteinse verzekeringspremies toegekend omdat daarvoor inzicht nodig is in het soort premies en belanghebbende daarvoor onvoldoende heeft aangevoerd.

Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel door de inspecteur is geen sprake.

Beroep gegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/2889

uitspraak van 10 juni 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister voor Rechtsbescherming,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd en bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.36.01).

1.2.

Bij uitspraak van 28 maart 2018 op het bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen per fax, ontvangen bij de rechtbank op 7 mei 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn ter zitting in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor] te [plaats] (hierna: de gemachtigde), en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank een schriftelijke uitspraak aangekondigd. De uitspraaktermijn is met kennisgeving aan partijen verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende, geboren op [datum] 1981, heeft de Nederlandse nationaliteit en was in 2013 woonachtig in Nederland.

2.2.

In het jaar 2013 was belanghebbende in loondienst werkzaam op het binnenvaartschip [X] (hierna: het schip) dat voornamelijk heeft gevaren in het stroomgebied van de Rijn, te weten in Nederland en in Duitsland. Ook heeft het schip gevaren in het stroomgebied van wateren tussen Nederland en België. Belanghebbende stond in 2013 op de loonlijst van [A] , gevestigd te Liechtenstein. Belanghebbende is een zogenoemde Rijnvarende. Het schip was in het jaar 2013 eigendom van de echtgenoot van belanghebbende, die tevens stuurman was van het schip. Een Rijnvaartverklaring, waaruit de exploitant van het schip kan worden afgeleid, ontbreekt.

2.3.

De werkgever van belanghebbende heeft aan belanghebbende een jaaropgave verstrekt over het jaar 2013. Daarop staan onder meer de volgende bedragen vermeld (o.a. in Duitse en Franse taal, bedragen in Zwitserse franken):

“Brutolohn total(…) – Salaire brut total (…) 28.106

Beitrage AHV/IV/EO/ALV/NBUV – Cotisations AVS/AI/APG/AC/AANP (…) 1.755

Ordentliche beitrage – Cotisations ordinaires – (…) 1.433”

2.4.

Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 25.857, geheel bestaand uit buitenlandse inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Belanghebbende heeft verder aangegeven niet in Nederland verzekerd te zijn voor de volksverzekeringen. Ook heeft zij verzocht om voorkoming van dubbele belasting voor haar gehele in het buitenland verdiende inkomen.

2.5.

Bij brief van 16 oktober 2017 heeft de inspecteur aangegeven voornemens te zijn af te wijken van de ingediende aangifte. Met dagtekening 1 november 2017 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2013 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en een premie-inkomen van € 25.857. De inspecteur heeft de gevraagde premievrijstelling en de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting niet verleend.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:

-

Heeft de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden?

-

Is belanghebbende verplicht in Nederland verzekerd en zo ja, is de premieheffing tot het juiste bedrag berekend?

-

Heeft de inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning correct vastgesteld?

-

Heeft belanghebbende recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting?

-

Heeft belanghebbende recht op aftrek van Liechtensteinse verzekeringspremies?

Belanghebbende heeft tevens verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens de lange duur van de procedure.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing