Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-05-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1473, 19/00121

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-05-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1473, 19/00121

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 mei 2020
Datum publicatie
11 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:1473
Formele relaties
Zaaknummer
19/00121
Relevante informatie
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 45aa

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is Rijnvarende. Op het loon zijn door de werkgever in Luxemburg al sociale verzekeringspremies ingehouden. De Belastingdienst heft premie volksverzekeringen. De beoordeling van de premieplicht voor de volksverzekeringen komt niet toe aan de Belastingdienst en de belastingrechter. Zonder vaststelling van de premieplicht voor de volksverzekeringen door de SVB (door middel van een besluit of A1-verklaring) in een geval als het onderhavige, waarin een andere lidstaat al heeft geheven, mag de Belastingdienst niet heffen. (ECLI:NL:GHSHE:2019:3141 en ECLI:NL:GHSHE:2019:3139). Als later blijkt dat belanghebbende wel verzekerings- en premieplichtig is in Nederland voor de volksverzekeringen dan is in het onderhavige geval de navorderingstermijn verlopen. Dit is dan in evenwicht met de situatie, waarin een belanghebbende niet procedeert over de geheven premie volksverzekeringen en na vijf jaren ook geen recht heeft op een ambtshalve vermindering (artikel 45aa, aanhef, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001) en evenmin om herziening van een uitspraak van de belastingrechter kan vragen, eenvoudigweg omdat die rechterlijke uitspraak er niet is.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 19/00121

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 januari 2019, nummer BRE 17/4067 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het hof heeft een brief verzonden op 23 december 2019 met het verzoek tot het overleggen van stukken. Belanghebbende heeft per fax ontvangen op 28 januari 2020 hierop gereageerd.

1.7.

De partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.8.

De zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2020 in ‘s-Hertogenbosch. Op deze zitting zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Nadat partijen kenbaar hebben gemaakt geen bezwaar te hebben tegen gelijktijdige behandeling van andere zaken zijn op deze zitting gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaak, de zaak met nummer 19/00355 van belanghebbende [A] en de zaak met de nummers 19/00265, 19/00266, 19/00272 en 19/00273 van belanghebbende [B] .

1.9.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.10.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is met uitdrukkelijke toestemming van partijen één proces-verbaal van het onderzoek in alle zaken opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1975 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij woont in het onderhavige jaar in [woonplaats] , [adres] .

2.2.

In het jaar 2014 was belanghebbende werkzaam aan boord van het binnenvaartschip [F] . Belanghebbende was gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014 in dienstbetrekking bij [D] (hierna: [D] ), gevestigd in Luxemburg. Van 1 september 2014 tot en met 31 december 2014 was belanghebbende in dienstbetrekking bij [G] , te Liechtenstein. Belanghebbende is een zogenoemde Rijnvarende.

2.3.

Over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014 zijn door de werkgever € 3.269,92 aan Luxemburgse sociale verzekeringspremies ingehouden.

2.4.

Aan belanghebbende is door de bevoegde Luxemburgse autoriteiten op 22 februari 2006 een E101-verklaring afgegeven. Deze op de voet van de Verordening EEG nr. 1408/711 gegeven verklaring betreft: ‘attestation concernant la législation applicable’. Deze verklaring geldt met ingang van 1 januari 2004 voor onbepaalde tijd. In de verklaring is opgenomen dat [D] de sociale verzekeringspremies van belanghebbende betaalt en dat belanghebbende onderworpen is aan de Luxemburgse sociale zekerheidswetgeving. De inspecteur heeft bij brief van 9 augustus 2016 het bevoegde orgaan in Luxemburg verzocht de E101-verklaring ongeldig te verklaren. In antwoord daarop heeft het bevoegde orgaan in Luxemburg bij brief van 26 augustus 2016 aan de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) bericht dat de E101- verklaring met ingang van 1 januari 2007 zou zijn ingetrokken.

2.5.

Door de Liechtensteinse autoriteiten is aan belanghebbende met dagtekening 22 december 2014 een A1-verklaring afgegeven voor de periode 1 september 2014 tot en met 31 december 2015 waaruit volgt dat op belanghebbende voor die periode de sociale zekerheidswetgeving van Liechtenstein van toepassing is.

2.6.

De SVB heeft zich voor de periode 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014 geen oordeel gevormd omtrent de verzekerings- en premieplicht voor de volksverzekeringen. Er is door de SVB geen besluit of A1-verklaring gegeven, waaruit volgt dat belanghebbende in Nederland verzekerings- en premieplichtig is voor de volksverzekeringen.

2.7.

Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2014 naar een verzamelinkomen van € 44.205. In de aangifte is aftrek ter voorkoming van dubbele belasting gevraagd. Tevens is voor het gehele jaar vrijstelling gevraagd voor de premie volksverzekeringen. De aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en de vrijstelling voor de premie volksverzekeringen is voor de periode 1 januari tot en met 31 augustus 2014 niet verleend. De aanslag is vastgesteld als volgt:

Aangegeven verzamelinkomen

€ 44.205

Af: aftrek sociale premies

€ 2.367

Vastgesteld belastbaar inkomen

€ 41.838

Het herleid premie-inkomen is vastgesteld op € 22.241, de geheven premie volksverzekeringen op € 6.928 en de heffingskorting voor deze premie € 2.055.

2.8.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar afgewezen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of belanghebbende een vrijstelling toekomt voor de heffing van de premie volksverzekeringen voor de periode 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vrijstelling van de heffing van de premies volksverzekeringen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing