Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-06-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2620, AWB - 16 _ 7239
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-06-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2620, AWB - 16 _ 7239
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 18 juni 2020
- Datum publicatie
- 8 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:2620
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:3888, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 7239
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting / diverse formele (geschil)punten, verzwegen inkomsten uit de productie van erotische films en de exploitatie van websites
De rechtbank: verbindt geen gevolgen aan het niet door de inspecteur inbrengen van een CD-ROM, wijst het verzoek tot het oproepen van getuigen af, verklaart de bezwaren tegen de aanslagen over het jaar 2010 alsnog niet-ontvankelijk in verband met overschrijding van de bezwaartermijn, oordeelt dat de aanslagen over het jaar 2008 binnen de aanslagtermijn zijn opgelegd, oordeelt dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, oordeelt dat sprake is van een redelijke schatting, oordeelt dat belanghebbende niet is geslaagd in de (verzwaarde) bewijslast en oordeelt dat belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/7239 tot en met 16/7241, 16/7243, 16/7244, 16/7246 tot en met 16/7251 en 16/10465 tot en met 16/10468
Uitspraak van 18 juni 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister voor Rechtsbescherming.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (voorlopige) aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, met daarbij genoemd het belastbaar inkomen uit werk en woning en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, dan wel het bijdrage-inkomen, en bij gelijktijdige beschikkingen de volgende verzuimboeten opgelegd en de volgende bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht:
Zaaknr. |
Soort |
Jaar |
Inkomen box 1 |
Inkomen box 3 |
Bijdrage-inkomen |
Boete |
Rente |
16/7239 |
IB/PVV |
2007 |
112.081 |
3.300 |
6.265 |
||
16/7240 |
Zvw |
2007 |
30.623 |
86 |
|||
16/7241 |
VA IB/PVV |
2008 |
62.169 |
4.374 |
1.834 |
||
16/7243 |
VA Zvw |
2008 |
31.231 |
133 |
|||
16/7244 |
VA IB/PVV |
2009 |
63.226 |
621 |
|||
16/7246 |
VA Zvw |
2009 |
32.369 |
51 |
|||
16/7247 |
IB/PVV |
2010 |
53.099 |
9.967 |
226 |
920 |
|
16/7248 |
Zvw |
2010 |
30.000 |
63 |
|||
16/7249 |
IB/PVV |
2011 |
20.000 |
6.050 |
591 |
||
16/7250 |
Zvw |
2011 |
20.000 |
54 |
|||
16/7251 |
IB/PVV |
2012 |
0 |
369 |
|||
16/10465 |
IB/PVV |
2008 |
62.169 |
4.374 |
-/-171 |
||
16/10466 |
Zvw |
2008 |
31.231 |
0 |
|||
10/10467 |
IB/PVV |
2009 |
63.226 |
43 |
|||
16/10468 |
Zvw |
2009 |
32.369 |
0 |
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 26 juli 2016 en van 13 december 2016 de bezwaren, met uitzondering van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2011, afgewezen. De aanslag IB/PVV 2011 is in die zin verminderd dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is verlaagd tot nihil.
Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 2 september 2016, ontvangen bij de rechtbank op 5 september 2016, en van 23 december 2016, ontvangen bij de rechtbank op 28 december 2016, beroepen ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende tweemaal een griffierecht geheven van € 46. De beroepen zijn vervolgens nader gemotiveerd.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- -
-
de brief van belanghebbende van 7 mei 2019 (aanvulling gronden);
- -
-
de brief van belanghebbende van 10 mei 2019 (verzoek uitstel zitting/horen getuige);
- -
-
de brief van belanghebbende van 12 mei 2019 (verzoek uitstel zitting/getuige-aanbod);
- -
-
de brieven van de rechtbank van 14 mei 2019 (uitstel zitting);
- -
-
de brieven van de rechtbank van 15 augustus 2019 (vooraankondiging zitting);
- -
-
de brieven van de rechtbank van 11 oktober 2019 (uitstel zitting);
- -
-
de brieven van de rechtbank van 5 december 2019 (vooraankondiging zitting);
- -
-
de brieven van de rechtbank van 9 april 2020 (uitnodiging zitting);
- -
-
de brief van belanghebbende van 17 april 2020 (verhindering);
- -
-
de brief van de inspecteur van 17 april 2020 (reactie op de aanvulling van gronden van 7 mei 2019);
- -
-
de e-mailberichten van de rechtbank van 24 april 2020 (informeren over digitale zitting);
- -
-
de brief van belanghebbende van 24 april 2020 (stukken 1 tot en met 176);
- -
-
de brieven van de rechtbank van 28 april 2020 (ontbrekende stukken/vooraankondiging vragen);
- -
-
de brief van de inspecteur van 29 april 2020 (aanvullende stukken);
- -
-
het e-mailbericht van de inspecteur van 29 april 2020 (ontbrekende stukken);
- -
-
de e-mailberichten van de rechtbank van 29 april 2020 (uitnodiging voor Skype-vergadering en werkinstructie);
- -
-
de brief van belanghebbende van 3 mei 2020 (stukken 176 tot en met 243);
- -
-
de pleitnota van de inspecteur, door de rechtbank ontvangen op 6 mei 2020;
- -
-
de pleitnota van belanghebbende, door de rechtbank ontvangen op 6 mei 2020.
Het onderzoek ter zitting heeft online plaatsgevonden op 7 mei 2020. Voor de personen die aan de zitting hebben deelgenomen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
In de onderhavige jaren was belanghebbende gehuwd met [de echtgenote] (hierna: [de echtgenote] ). Zij hebben een zoon, [de zoon] (hierna: de zoon) en een dochter. De dochter is gehuwd met [de schoonzoon] (hierna: de schoonzoon).
In 2002 zijn belanghebbende en [de echtgenote] verhuisd van Nederland naar [plaats 1] (Spanje). Op 16 oktober 2006 hebben zij een woning gekocht aan [adres] te [plaats 2] . Vanaf april 2007 woonden belanghebbende en [de echtgenote] in deze woning. Inmiddels zijn belanghebbende en [de echtgenote] gescheiden.
[de echtgenote] en de zoon hebben in het jaar 1999 [A BV] (hierna: de BV) opgericht. Vanaf 23 april 2004 is [de echtgenote] enig aandeelhouder en bestuurder van de BV.
In juni 2001 heeft [de echtgenote] alle aandelen in [de SL] (hierna: de SL), een rechtspersoon naar Spaans recht, gekocht. Zij is tevens bestuurder van de SL. De SL was betrokken bij de productie van erotische films en exploitatie van websites (waarop de films na betaling konden worden bekeken).
Belanghebbende heeft verklaard dat de betalingen van de exploitatie van websites werden verricht via de BV. Het geld dat bij de BV binnenkwam, werd onder aftrek van commissie, doorbetaald aan de SL. In 2005 is [de stichting] (hierna: [de stichting] ) opgericht. Tot 26 juni 2005 was [de echtgenote] bestuurder van [de stichting] en daarna de schoonzoon. Belanghebbende was gevolmachtigde van [de stichting] . [de stichting] functioneerde gelijk aan de BV.
Belanghebbende heeft (onder meer) de navolgende werkzaamheden verricht:
o hij heeft [de echtgenote] geholpen met de Spaanse taal en haar rondgereden op [plaats 1] , ten behoeve van de activiteiten van de BV en de SL;
o hij heeft supervisie gehad over de in 2.4 genoemde filmproducties die op [plaats 1] werden gedraaid, in die zin dat hij bij die producties keek wat er gebeurde en bepaalde wat er gedaan moest worden;
o hij heeft e-mailberichten verzonden/beantwoord die betrekking hadden op websites die werden geëxploiteerd;
o hij heeft onderhandeld over de aankoop van websites;
o hij heeft een administratie bijgehouden die inzicht geeft in de inkomsten en uitgaven van de exploitatie en het beheer van de websites, alsmede de verdeling van de winsten (de zogenoemde groeidocumenten);
o hij was betrokken bij het bijhouden van de facturen die werden verzonden door de zoon en de schoonzoon aan de BV en de SL;
o hij heeft advies gevraagd aan het Haags Juristen college over fiscale routes die met de gegenereerde inkomsten van websites konden worden gevolgd.
Per 28 juli 2004 is [de echtgenote] bestuurder van de op diezelfde dag opgerichte [Stichting derdengelden] .
Vanaf 1 januari 2007 staat [de echtgenote] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met de eenmanszaak [de eenmanszaak] .
De onder 2.3 tot en met 2.8 opgesomde feiten leiden tot het volgende beeld:
[AFBEELDING]
Op 11 juni 2007 zijn belanghebbende en [de echtgenote] door douaniers gecontroleerd op vliegveld Rotterdam Airport in het kader van een fysiek toezicht. [de echtgenote] bleek in het bezit te zijn van € 92.000 aan contant geld. [de echtgenote] heeft daarover verklaard dat zij en belanghebbende hun huis op de Canarische Eilanden hadden verkocht. Ter vermijding van de kosten van een banktransactie, hebben zij ervoor gekozen het contante geld zelf te transporteren.
De in 2.10 bedoelde informatie is verstrekt aan de Belastingdienst. Uit nader onderzoek van de Belastingdienst bleek dat belanghebbende, [de echtgenote] , de BV en [de eenmanszaak] , geen onroerende zaken bezaten met een waarde van (meer dan) € 92.000. Tevens bleek uit de door de Douane toegezonden stukken dat € 65.000 was opgenomen van een rekening van de SL. Daarnaast bleek uit onderzoek dat belanghebbende en [de echtgenote] een huis hadden gekocht voor een aanmerkelijk lager bedrag dan de WOZ-waarde en dat uit diverse aangiften bleek dat alleen negatieve resultaten zouden zijn behaald in voorgaande jaren.
Gezien de in 2.10 en 2.11 genoemde bevindingen heeft de Belastingdienst op 15 augustus 2017 besloten om een boekenonderzoek in te stellen. Het boekenonderzoek werd ingesteld ten aanzien van belanghebbende, [de echtgenote] , de BV, [de stichting] en [de eenmanszaak] .
Op 22 augustus 2007 en 29 oktober 2007 heeft belanghebbende telefonisch nadere informatie verstrekt (onder meer) over de herkomst van het bij [de echtgenote] op 11 juni 2007 aangetroffen contante geld. De informatie week af van hetgeen [de echtgenote] eerder had verklaard. Op 15 mei 2008 is besloten om ook een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Op 3 juni 2009 heeft de FIOD-ECD de woning van belanghebbende en [de echtgenote] doorzocht. Daarbij zijn stukken inbeslaggenomen, waaronder de zogenoemde in 2.6 vermelde groeidocumenten (hierna: de groeidocumenten)1. In deze documenten worden inkomsten, die zijn behaald met de exploitatie van websites, gelijkelijk verdeeld tussen belanghebbende en de schoonzoon (in de jaren 2002 tot en met 2004 kreeg de zoon ook een gelijk deel). Volgens de groeidocumenten, die zijn opgesteld tot en met april 2009, is in de onderhavige jaren het volgende verdiend:
Jaar |
Netto resultaat |
Aandeel belanghebbende |
Aandeel schoonzoon |
2007 |
277.027,67 |
138.513,84 |
138.513,84 |
2008 |
114.877,29 |
57.438,65 |
57.438,65 |
2009 |
48.137,51 |
24.068,75 |
24.068,75 |
Het eind proces-verbaal van de FIOD-ECD is opgemaakt op 6 december 2010.
Eveneens op 3 juni 2009 zijn belanghebbende en [de echtgenote] door douaniers gecontroleerd op vliegveld Rotterdam Airport in het kader van een fysiek toezicht. Zij bleken in het bezit te zijn van € 32.300 aan contant geld.
Belanghebbende ontving in de onderhavige jaren een WAO-uitkering, van circa € 25.000 bruto per jaar, en een lijfrente-uitkering van circa € 7.000 bruto per jaar. In zijn aangiften IB/PVV over de jaren 2007 en 2008, waarin hij ervoor heeft gekozen om als binnenlands belastingplichtige te worden aangemerkt, heeft hij als belastbaar inkomen uit werk en woning, naast deze uitkeringen, alleen inkomsten uit eigen woning aangegeven. Over de jaren 2009 tot en met 2012 heeft belanghebbende geen (tijdige) aangiften IB/PVV gedaan.
Bij het opleggen van de aanslagen voor de jaren 2007 en 2008 heeft de inspecteur de in 2.14 genoemde bedragen als uitgangspunt genomen. Voor 2007 is daarbij een aftrek toegepast van € 21.257 in verband met de periode in 2007 waarin belanghebbende nog in Spanje woonde. De bedragen zijn, na toepassing van de zelfstandigenaftrek en MKB-vrijstelling, als winst uit onderneming bij het door belanghebbende aangegeven inkomen opgeteld.
Bij het opleggen van de aanslagen voor het jaar 2009 heeft de inspecteur, omdat de groeidocumenten tot en met april 2009 luiden, hetzelfde bedrag bijgeteld als voor het jaar 2008.
Bij het opleggen van de aanslagen voor de jaren 2010 en 2011 heeft de inspecteur bedragen als resultaat uit overige werkzaamheden bijgeteld, te weten € 30.000 in 2010 en € 20.000 in 2011, welke bedragen zijn gebaseerd op de van de SL ontvangen bedragen zoals afgeleid uit de afschriften van de (zakelijke) bankrekeningen van belanghebbende en [de echtgenote] .
Bij vonnis van de rechtbank van 29 april 2013 is belanghebbende veroordeeld tot een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf voor – onder meer – het opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van de aangifte IB/PVV 2007. Deze veroordeling is, zij het met een wisselende lengte van de (voorwaardelijke) gevangenisstraf, gehandhaafd in hoger beroep en in cassatie.
3 Geschil
Tussen partijen zijn in geschil de antwoorden op de volgende vragen:
I. Zijn de aanslagen 2008 en 2012 buiten de aanslagtermijn opgelegd?
II. Zijn de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
III. In hoeverre heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de procedure?
De inspecteur heeft verklaard dat de verzuimboeten 2008 en 2012 komen te vervallen.
Voor de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de stukken die partijen hebben ingediend en naar het proces-verbaal van de zitting.