Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-01-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:38, AWB - 17 _ 5517

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-01-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:38, AWB - 17 _ 5517

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 januari 2020
Datum publicatie
4 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:38
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5517
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 34

Inhoudsindicatie

Inlenersaansprakelijkheid, artikel 34 invorderingswet 1990, disculpatiemogelijkheid, voorbehoudsverklaring.

Belanghebbende kan geen rechtsgeldig beroep doen op enige disculpatiemogelijkheid. Wel wordt de aansprakelijkstelling verminderd omdat belanghebbende mocht vertrouwen op de afgegeven verklaring betalingsgedrag, in ieder geval voor het op het moment van afgifte van die verklaring lopende aangifte- en betalingstijdvak. Beroep gegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/5517

uitspraak van 7 januari 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking met dagtekening 3 juni 2016, beschikkingsnummer [beschikkingsnummer] (hierna: de beschikking), aansprakelijk gesteld voor (een deel van de) onbetaald gebleven loonheffingen en omzetbelasting van [A] Personeelsdiensten BV op grond van de inlenersaansprakelijkheid (artikel 34 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990), artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en premiebesluiten en artikel 51 van de Zorgverzekeringswet).

1.2.

De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 juni 2017 de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 augustus 2017, ontvangen bij de rechtbank op 3 augustus 2017, pro forma beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333. Bij brief van 28 augustus 2017 heeft belanghebbende de gronden van het beroep aangevuld.

1.4.

De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 13 september 2019 heeft de rechtbank van belanghebbende een aanvulling op het beroepschrift ontvangen. Op 24 september 2019 heeft de ontvanger een pleitnota met bijlagen ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.

1.7.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brieven van 1 november 2019 en 17 december 2019 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn steeds met zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende verhuurt vakantieverblijven. Via belanghebbendes inkooporganisatie [B] is belanghebbende in contact gekomen met de [A] vennootschappen (hierna: [A] ). Voor het inlenen van personeel heeft belanghebbende op 17 september 2009 een schriftelijke overeenkomst gesloten met [A] Payrolling BV. Belanghebbende heeft van de aan haar bij de facturen van [A] in rekening gebrachte bedragen geen betalingen op de G-rekening gedaan.

2.2.

Op 25 juni 2014 is door de Stichting Normering Arbeid (hierna: SNA) een verklaring van registratie van [A] Personeelsdiensten BV afgegeven, inhoudende dat wordt voldaan aan de normen zoals vastgelegd in NEN 4400.1 en dat [A] is opgenomen in het Register Normering Arbeid. Het register is te raadplegen op www.normeringarbeid.nl. Daarbij is tevens vermeld:

Deze verklaring is alleen geldig in combinatie met vermelding in hel register Aanpassingen in het register vinden dagelijks plaats.”.

Per 1 juli 2014 is deze registratie beëindigd.

2.3.

[A] laat in de periode van juli 2013 tot en met oktober 2014 diverse aangiften loonheffingen en omzetbelasting onbetaald. Om die reden heeft de inspecteur van de Belastingdienst diverse naheffingsaanslagen aan [A] opgelegd. Over de perioden november en december 2014 heeft [A] geen aangiften loonheffingen en omzetbelasting ingediend. De inspecteur heeft daarom over die perioden ambtshalve naheffingsaanslagen opgelegd. [A] heeft de opgelegde naheffingsaanslagen onbetaald gelaten.

2.4.

Op 10 september 2013 heeft [A] een rechtsgeldige melding betalingsonmacht gedaan met betrekking tot de verschuldigde loonheffingen en omzetbelasting over juli 2013. In november 2013 heeft de ontvanger executoriaal beslag roerende zaken gelegd bij [A] . In reactie daarop heeft [A] verzocht om sanering van haar belastingschulden en om een verklaring betalingsgedrag.

Met dagtekening 12 februari 2014 heeft de ontvanger een zogenoemde voorbehoudsverklaring afgegeven. Deze verklaring bevat onder andere de volgende passage.

“Ik verklaar dat belastingplichtige alle verschuldigde loonheffingen en omzetbelasting heeft betaald met uitzondering van de bedragen waarvoor een betalingsregeling is getroffen. De betalingsregeling wordt op dit moment nagekomen.”.

Het verzoek om sanering heeft de ontvanger in maart 2014 afgewezen.

In mei 2014 heeft de ontvanger de G-rekening van [A] uitgewonnen. In die periode heeft de ontvanger tevens een onderzoek verricht naar de mogelijkheid voor bestuurdersaansprakelijkheid.

In juli 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de ontvanger en [A] , waarbij [A] heeft verzocht om een betalingsregeling en om een verklaring betalingsgedrag. De ontvanger heeft beide verzoeken afgewezen. Ook heeft [A] een verzoek gedaan om teruggave van volgens haar ten onrechte afgedragen loonheffingen over het tijdvak 2009 tot en met 2014 van in totaal € 16.000.000.

Tevens heeft [A] , na een zetelverplaatsing, bij de rechtbank in Rotterdam een zogenoemde pre pack c.q. stille bewindvoering aangevraagd. De rechtbank heeft dit afgewezen.

[A] heeft de ontvanger in augustus 2014 verzocht om betaling van een afkoopsom tegen finale kwijting. Eind oktober 2014 heeft de ontvanger, na diverse gesprekken, dit verzoek afgewezen.

In de loop van december 2014 ontdekt de ontvanger dat [A] in november 2014 haar activa heeft verkocht waarna zij per 9 december 2014 is ontbonden. De ontvanger heeft in reactie daarop pogingen ondernomen om derdenbeslagen te leggen. Deze bleken echter door op juiste wijze tot stand gekomen cessies niet uitwinbaar te zijn.

2.5.

Begin 2015 wordt in opdracht van de ontvanger een aansprakelijkheidsonderzoek gestart bij de inleners van [A] . Op 22 december 2015 wordt aan belanghebbende een brief gestuurd inzake een derdenonderzoek Wet Ketenaansprakelijkheid en is belanghebbende verzocht om inlichtingen te verstrekken. Belanghebbende heeft de gevraagde inlichtingen en gegevens eind januari 2016 vertrekt. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in een rapport met dagtekening 29 april 2016.

2.6.

Op 25 april 2016 heeft de ontvanger aan belanghebbende een vooraankondiging aansprakelijkstelling gestuurd tezamen met een concept beschikking en het controlerapport.

2.7.

Met dagtekening 3 juni 2016 heeft de ontvanger aan belanghebbende een beschikking aansprakelijkstelling artikel 34 IW 1990 uitgereikt voor een bedrag van € 12.971, zijnde € 7.947,67 loonheffingen en € 5.024,20 omzetbelasting. Het bedrag van de aansprakelijkstelling heeft de ontvanger berekend op basis van de facturen die [A] aan belanghebbende heeft gestuurd in de periode juli 2013 tot en met november 2014.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende een beroep kan doen op de disculpatiemogelijkheid zoals opgenomen in artikel 34, vijfde lid, van de IW 1990. Indien dat niet het geval is dan is tussen partijen in geschil of belanghebbende een beroep toekomt op de disculpatiemogelijkheid zoals is opgenomen in artikel 34.6.1 van de Leidraad Invordering 2008. Ten slotte is in geschil of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dan met name het vertrouwensbeginsel en/of het zorgvuldigheidsbeginsel aan de aansprakelijkstelling in de weg staan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.2.1.

Belanghebbende stelt dat [A] in financiële problemen is geraakt door slechte economische omstandigheden als gevolg van het faillissement van een aantal grote opdrachtgevers. [A] heeft getracht deze problemen het hoofd te bieden door afspraken te maken met haar aandeelhouder. Uit de bij de jaarrekening 2012 afgegeven verklaring volgt dat effectieve maatregelen zijn genomen. Op 10 september 2013 heeft [A] een rechtsgeldige melding betalingsonmacht gedaan en tot eind november 2014 is [A] steeds in gesprek geweest met de Belastingdienst over eventuele sanering. De bestuurder/aandeelhouder heeft geen bedragen aan [A] onttrokken, behoudens de aflossing op openstaande vorderingen. Verder heeft de ontvanger op 12 februari 2014 zelf verklaard dat [A] alle verschuldigde loonheffingen en omzetbelasting heeft betaald. Ook volgt uit het Handboek van de SNA dat de Belastingdienst de SNA zal informeren ingeval van betalingsachterstanden. In november 2013 wordt door een deurwaarder beslag gelegd, maar toch verklaart de SNA op 25 juni 2014 dat [A] voldoet aan de gestelde normen. De ontvanger heeft onzorgvuldig gehandeld. De Belastingdienst was al sinds 2010 op de hoogte van de slechte situatie bij [A] . De ontvanger heeft volgens belanghebbende niet voldoende gedaan om het oplopen van de belastingschulden te voorkomen. Ook heeft zij informatie over de problemen bij [A] niet gedeeld met [B] of met de inleners. Volgens belanghebbende heeft de ontvanger, met hetgeen is opgenomen in 2.4, onvoldoende voortvarend gehandeld waardoor er te weinig geld is geïnd dat op de openstaande belastingschulden van [A] zou kunnen worden afgeboekt. Omdat de ontvanger onzorgvuldig heeft gehandeld kan [A] geen verwijt worden gemaakt, aldus belanghebbende.

3.2.2.

De ontvanger voert aan dat uit de jaarstukken is af te leiden dat [A] de schuld aan haar bestuurder in 2013 met rente heeft afgelost (€ 430.078 en € 13.415). Ook is de kredietfaciliteit bij de ABN Amro bank NV afgelost (€ 15.524) en heeft zij de overlopende passiva verminderd van ruim € 1.000.000 naar € 450.000. Verder heeft [A] zich op 6 maart 2012 mede als hoofdelijk schuldenaar verbonden aan een rekening courant van haar bestuurder (€ 2.300.000) waarbij zij het eerste pandrecht heeft verstrekt op haar debiteuren, bedrijfsinventaris, merknaam en IP rechten. Verder voert de ontvanger aan dat de Belastingdienst wel degelijk bij de SNA melding heeft gemaakt van de betalingsachterstand. Na onderzoek van de SNA is de registratie van [A] met ingang van 1 juli 2014 vervallen. De ontvanger wijst er op dat de door de SNA afgegeven verklaring enkel geldig is in combinatie met registratie in het register. Nu belanghebbende de inschrijving van [A] in het register niet is nagegaan kan aan de SNA-verklaring niets worden afgeleid.

Met betrekking tot de verklaring betalingsgedrag voert de ontvanger aan dat slechts een voorbehoudsverklaring is afgegeven. Bij afgifte van een dergelijke verklaring wordt niet getoetst of er sprake is van verwijtbaar handelen van de aanvrager. Bovendien is die verklaring niet juist omdat er geen sprake was van een betalingsregeling, maar er was sprake van aanhouding van de invordering op grond van de Uitvoeringsregeling. Volgens de ontvanger maakt dat niet uit nu de verklaring betalingsgedrag geen rol heeft gespeeld bij de beslissing van belanghebbende om personeel van [A] in te (blijven) lenen.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling.

De ontvanger concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aansprakelijkstelling tot een bedrag van € 12.425 omdat bij de aansprakelijkstelling geen rekening is gehouden met de aftrek van voorbelasting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing