Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-08-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3955, AWB - 17 _ 2618
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-08-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3955, AWB - 17 _ 2618
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 augustus 2020
- Datum publicatie
- 15 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:3955
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 2618
- Relevante informatie
- Wet op de dividendbelasting 1965 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 1
Inhoudsindicatie
Dividendbelasting / internationaal, dividendbelastingzaken, Spezial Sondervermögen met één participant, vergelijkbaarheid met fbi
Belanghebbende is een Duits beleggingsfonds in de vorm van een Spezial Sondervermögen en wil teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting die ten laste van haar is ingehouden.
Belanghebbende stelt dat zij in aanmerking komt voor teruggaaf op grond van artikel 10 van de Wet DB omdat zij, ondanks de omstandigheid dat zij als transparant moet worden aangemerkt voor de Wet Vpb, wel opbrengstgerechtigde is in de zin van artikel 1 van de Wet DB.
De rechtbank oordeelt dat uit de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 24 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:115, gelet op de gehele context, kan worden afgeleid dat een lichaam dat transparant is voor de Wet Vpb dan ook transparant is voor de Wet DB. Belanghebbende kan dan ook niet worden aangemerkt als opbrengstgerechtigde voor de Wet DB.
Verder heeft belanghebbende niet de feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat zij is aan te merken als een open fonds voor gemene rekening.
Tot slot dwingt het unierecht er niet toe dat belanghebbende recht heeft op teruggaaf, ook al is zij geen opbrengstgerechtigde voor de dividendbelasting. Van discriminatie is geen sprake omdat ook een in Nederland gevestigd beleggingsfonds dat transparant is niet voor teruggaaf in aanmerking komt.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/2618 tot en met 17/2625
uitspraak van 24 augustus 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] (Duitsland),
hierna: belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft voor de volgende jaren de volgende verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:
- het jaar 2004 tot een bedrag van € 33.021 (zaaknummer 17/2618);
- het jaar 2005 tot een bedrag van € 40.868 (zaaknummer 17/2619);
- het jaar 2006 tot een bedrag van € 52.224 (zaaknummer 17/2620);
- het jaar 2007 tot een bedrag van € 49.464 (zaaknummer 17/2621);
- het jaar 2008 tot een bedrag van € 27.534 (zaaknummer 17/2622);
- het jaar 2009 tot een bedrag van € 27.384 (zaaknummer 17/2623);
- het jaar 2010 tot een bedrag van € 27.821 (zaaknummer 17/2624);
- het jaar 2011 tot een bedrag van € 24.355 (zaaknummer 17/2625).
De inspecteur heeft de in 1.1 bedoelde verzoeken afgewezen bij in twee brieven opgenomen beschikkingen van 26 oktober 2015 en beschikkingen van 28 oktober 2015.
De inspecteur is bij in één brief vervatte uitspraken op bezwaar van 24 februari 2017 niet tegemoetgekomen aan de bezwaren tegen de afwijzingen.
Belanghebbende heeft bij brief van 4 april 2017, door de rechtbank ontvangen op 5 april 2017, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.
Bij brieven van 6 april 2017 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de zaken worden aangehouden in afwachting van de beantwoording door de Hoge Raad van de op 1 augustus 2016 aan hem voorgelegde prejudiciële vragen in zaken van een andere belanghebbende.
Op 5 november 2018 en 8 januari 2019 hebben regiezittingen plaatsgevonden waarbij naast de inspecteur onder anderen de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was. De regiezittingen zagen op onder meer de zaken van belanghebbende. Afschriften van de processen-verbaal van de regiezittingen zijn bij brieven van 7 december 2018 en 30 januari 2019 gezonden aan de inspecteur en de gemachtigde.
Bij brief van 24 mei 2019 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de behandeling van de zaken van belanghebbende niet langer worden aangehouden
Belanghebbende heeft de beroepen (nader) gemotiveerd
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben vóór de zitting een zogenoemd 10-dagenstuk ingediend. De rechtbank heeft per e-mail van 9 juni 2020 vragen voorgelegd. Belanghebbende heeft daarop gereageerd op 15 juni 2020. De inspecteur heeft op 17 juni 2020 een pleitnota toegestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2020 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd bij brieven van 27 juli 2020.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is een Spezial Sondervermögen en is opgericht naar het recht van Duitsland alwaar zij tevens is gevestigd.
De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het beleggen van het in haar geïnvesteerde vermogen. Een Sondervermögen heeft geen rechtspersoonlijkheid en is een overeenkomst tussen drie partijen, de beheerder, de bewaarder en de deelnemer(s).
De participaties in belanghebbende worden niet op een beurs of een gereglementeerde markt verhandeld en hebben geen stemrecht. Vanaf haar oprichting tot en met in ieder geval de onderhavige jaren had belanghebbende één participant, te weten [de e.V.] (hierna: de e.V.). Per 1 december 2012 heeft de e.V. de participaties in belanghebbende overgedragen aan een andere e.V. Op 1 mei 2014 is een tweede e.V. toegetreden als participant.
Belanghebbende betaalt in Duitsland geen belasting naar de winst. Belanghebbende heeft geen vaste inrichting in Nederland voor de vennootschapsbelasting en is in Nederland niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting.
Tot de bezittingen van belanghebbende behoorden in de onderhavige jaren aandelen in in Nederland gevestigde vennootschappen. Op de dividenden die door deze vennootschappen zijn uitgekeerd is – per saldo – 15 percent Nederlandse dividendbelasting ingehouden.
3 Geschil
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting de beroepen ingetrokken voor zover deze zijn ingesteld namens de participant in belanghebbende, te weten de e.V., en namens de participanten in de e.V. Het gaat dus alleen nog om de beroepen van belanghebbende zelf.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de in 2.5 bedoelde Nederlandse dividendbelasting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en teruggaaf van dividendbelasting tot de in 1.1 genoemde bedragen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.