Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-09-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:4455, AWB - 18 _ 7531

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-09-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:4455, AWB - 18 _ 7531

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 september 2020
Datum publicatie
15 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:4455
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7531

Inhoudsindicatie

Woz-waarde windturbine

Er zijn geen verkoopprijzen bekend van grond met een bestemming windturbine. Voor de vaststelling van de waarde van de grond kan aangesloten worden bij de retributie die wordt betaald voor het recht op opstal. De retributie die belanghebbende zelf betaalt, geeft geen goed beeld van de waarde omdat de eigenaar van de grond participeert in de exploitatie van de windturbine. Aansluiting bij de overeengekomen retributies van een soortgelijk windturbinepark.

Uitspraak

Belastingrecht

Locatie Middelburg

Zaaknummer BRE 18/7531

Uitspraak van de meervoudige kamer van 15 september 2020 in het geding tussen

Windpark [naam 1] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats 1],

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 5 oktober 2018 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] (hierna: de onroerende zaak), is gewaardeerd op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de gelijktijdig met deze beschikking aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2020 te Middelburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [verweerder 1] en [verweerder 2] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1

De onroerende zaak betreft een kavel met een perceeloppervlakte van 179 m² waarop een windturbine is geplaatst. Belanghebbende heeft een recht van opstal ten aanzien van de grond en is de eigenaar van de windturbine.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2017 (hierna: de waardepeildatum), vastgesteld voor het kalenderjaar 2018 op € 1.927.000. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde en de aanslagen gehandhaafd.

2.2

In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak te hoog heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft daarbij gebruik gemaakt van de methode van de gecorrigeerde vervangingswaarde.

Belanghebbende heeft de door de heffingsambtenaar aldus vastgestelde waarde van de windturbine niet betwist. Het geschil spitst zich toe op de waarde van de grond. Belanghebbende bepleit een grondwaarde van € 52,-- dan wel € 79,20 per m². De heffingsambtenaar verdedigt een grondwaarde van € 276.000,--, zijnde € 1.542,-- per m².

2.3

Op de heffingsambtenaar rust de last aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde waarden niet te hoog zijn. De beantwoording van de vraag of de heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door belanghebbende is aangevoerd.

2.4

Niet in geschil is dat er geen verkopen van grond zijn geweest met de bestemming ‘windturbine’. Voor de vaststelling van de economische waarde kan daarom geen aansluiting worden gezocht bij daadwerkelijke verkoopcijfers. Er zal dus op een andere manier bepaald moeten worden wat de waarde van de grond is.

2.5

De heffingsambtenaar heeft voor de vaststelling van de grondwaarde aansluiting gezocht bij de retributies die voor het recht van opstal worden betaald voor windturbines in de directe omgeving van de windturbine van belanghebbende. Belanghebbende heeft gesteld

dat aansluiting gezocht moet worden bij de grondprijzen zoals deze in het rapport Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) zijn opgenomen, dan wel bij de grondprijzen in [plaats 2] en/of vergelijkbare percelen, eventueel met een opslag op deze prijs.

2.6

De rechtbank is van oordeel dat met de overeengekomen retributies een goede indicatie wordt gekregen van de waarde van de grond in het economisch verkeer. De retributie is immers het bedrag dat een opstalhouder bereid is te betalen voor het gebruik van een stuk grond. Dat er mogelijk bij de grondeigenaar (de opstalgever) ook andere factoren dan de waarde van de grond een rol spelen bij de vaststelling van de retributie is dan niet van belang.

Bij de vaststelling van de waarde van de grond spelen veel factoren een rol. Zo is het onder andere van belang wat er met de grond gedaan mag worden. Als de bestemming windturbine op de grond rust, dan is de grond veel meer waard dan grond met een agrarische bestemming of een bestemming als bedrijventerrein. Dat de grondprijs voor het overige deel van het bedrijventerrein aan de [adres 2] op € 56 per m² is gewaardeerd, kan daarom niet als richtlijn voor de waarde gelden. Op het omliggende bedrijventerrein zijn immers geen windturbines toegestaan.

De opmerking van belanghebbende dat wat een opstalhouder aan retributie wil betalen mede afhankelijk is van de subsidie die wordt verkregen voor de windturbine, betekent niet dat niet van de retributie kan worden uitgegaan. Ook bij de aankoop van grond zal door een potentiele koper bij zijn bereidheid om een bepaalde prijs te bepalen meegewogen worden welke subsidie hij ontvangt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, bij gebreke van verkoopprijzen van grond met de bestemming windturbine, voor de waarde aangesloten kan worden bij de retributie die betaald wordt voor de grond.

Wat belanghebbende daartegen verder naar voren heeft gebracht, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De heffingsambtenaar is niet gehouden om bij de vaststelling van de grondwaarde dezelfde vierkante meterprijs te gebruiken als de gemeente [plaats 2] . Verder is de grondprijs zoals deze in het rapport van ECN is genoemd uitsluitend bedoeld om de subsidiebedragen te bepalen, en gaat het hierbij om de kosten van de grond en niet om de waarde van de grond. De grondprijs genoemd in het rapport van ECN geeft daarom geen reële indicatie van de grondprijs in het economisch verkeer.

2.7

De rechtbank stelt vast dat windpark [naam 1] , opgeleverd op 13 oktober 2016 qua situering en overige omstandigheden (nagenoeg) identiek is aan de onroerende zaak. Uit de stukken blijkt dat voor dit windpark een jaarlijkse retributie is overeengekomen van

€ 15.759,-- per megawatt. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat bij de waardevaststelling van de grond is uitgegaan van een jaarlijkse retributie van

€ 12.000,-- per megawatt. Dit is beduidend lager dan wat in [naam 1] wordt betaald. De rechtbank is dan ook van oordeel dat belanghebbende daardoor zeker niet is benadeeld. Dat belanghebbende feitelijk € 10.000,-- per megawatt aan jaarlijkse retributie betaalt, geeft geen aanleiding hier anders over te denken. De eigenaar van de grond heeft immers ook een belang bij een lagere retributie omdat hij zelf participeert in het windpark [naam 3] . Deze eigen jaarlijkse retributie geeft daarom geen goed beeld van de economische waarde van de grond.

2.8

Niet in geschil is dat het vermogen van de windturbine op het park [naam 3] 2,3 megawatt is. Uitgaande van een retributie van € 12.000 per megawatt zou de retributie per jaar € 27.600,- bedragen.

De heffingsambtenaar is uitgegaan van een kapitalisatiefactor 10, waardoor op een bedrag van € 276.000,- aan grondwaarde wordt gekomen. Tegen de kapitalisatiefactor op zich zijn geen beroepsgronden naar voren gebracht en gelet op de overgelegde berekeningen acht de rechtbank deze factor zeker niet te hoog.

Hiermee heeft de heffingsambtenaar dan ook aannemelijk gemaakt dat de waarde van de grond niet te hoog is vastgesteld. Nu belanghebbende de waarde van de windturbine op zich niet heeft betwist, is daarmee ook aannemelijk dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.

2.9

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzitter en mr. V.M. Schotanus en

mr. C.E.M. Marsé, rechters, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier op 15 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.