Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5627, AWB - 17 _ 8148
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5627, AWB - 17 _ 8148
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 12 november 2020
- Datum publicatie
- 3 december 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:5627
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:1896, Meerdere afhandelingswijzen
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 8148
Inhoudsindicatie
Artikel 37e Wet OB
Omdat belanghebbende in Nederland woont wordt hij geacht zijn leveringen in Nederland te verrichten tenzij hij aan de hand van boeken en bescheiden het tegendeel aantoont. Aan de door belanghebbende overgelegde stukken kent de rechtbank geen bewijskracht toe nu belanghebbende onvoldoende heeft aangevoerd tegenover de door de inspecteur ingebrachte punten in verband met de authenticiteit van de overgelegde stukken. De naheffingsaanslagen zijn dan terecht opgelegd. Wel vermindert de rechtbank het belastingbedrag omdat zij ervan uitgaat dat belanghebbende de nageheven OB niet alsnog kan factureren.
Nu de rechtbank aannemelijk acht dat de goederen na aankoop naar Nederland zijn vervoerd en de leveringen in Nederland hebben plaatsgevonden had belanghebbende in Nederland OB moeten aangeven en afdragen. Dat is niet gebeurd en dat maakt dat minstens sprake is van grove schuld. Wel geeft de duur van de procedure aanleiding voor matiging van de vergrijpboetes.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 juli 2020 mag de rechtbank niet beoordelen of de ontvanger terecht tot versnelde invordering is overgegaan. De betekeningskosten zijn terecht in rekening gebracht.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/4234, 17/8148, 17/8150 en 18/553 tot en met 18/555
uitspraak van 12 november 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger,
en
de Minister van Rechtsbescherming,
de Minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de in 2.3 genoemde naheffingsaanslagen omzetbelasting (hierna: OB) met daarbij vergrijpboeten opgelegd, alsmede bij gelijktijdige beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.
Voorts heeft de ontvanger aan belanghebbende betekeningskosten in rekening gebracht bij de betekening van een dwangbevel in verband met de invordering van onder meer de verschuldigde bedragen op grond van de 1.1 vermelde beschikkingen.
De ontvanger heeft het bezwaar tegen de betekeningskosten afgewezen bij uitspraak op bezwaar van 3 mei 2017. Belanghebbende heeft daartegen op 12 juni 2017 digitaal beroep ingesteld (zaaknummer BRE 17/4234). Ter zake van dat beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 168. De griffier heeft op een later moment voor dit beroep extra de zaaknummers BRE 18/553 tot en met 18/555 geregistreerd.
Bij uitspraken op bezwaar van 16 november 2017 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag OB 2012 gehandhaafd en de naheffingsaanslag OB 2013, de daarbij opgelegde boete en in rekening gebrachte rente verminderd. Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 21 december 2017, diezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen (zaaknummers BRE 17/8148 en 17/8150) heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van eenmaal € 168 wegens samenhangende zaken. Belanghebbende heeft op 31 januari 2018 en 21 februari 2018 nadere stukken ingediend.
Zowel de ontvanger als de inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020 te Breda. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal wordt tegelijk met een afschrift van deze uitspraak naar partijen verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de inspecteur ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
In de jaren 2012 en 2013 heeft belanghebbende, woonachtig in Nederland, gehandeld in shampoos en aanverwante artikelen. Deze goederen (hierna: de goederen) kocht hij in Duitsland met contant geld bij drie leveranciers. Op de afhaalverklaringen is vermeld dat belanghebbende de goederen naar Nederland brengt. De Duitse leveranciers hebben intracommunautaire leveringen gelist en hebben 0% OB in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft over die periode enkel nihilaangiften OB gedaan en geen intracommunautaire verwervingen of leveringen (hierna: ICV / ICL) aangegeven.
Naar aanleiding van een boekenonderzoek bij de onderneming van belanghebbende over de jaren 2012 en 2013 heeft de inspecteur met dagtekening 25 februari 2017 de onderstaande naheffingsaanslagen OB inclusief belastingrente en vergrijpboeten (25%) opgelegd. Dit omdat belanghebbende volgens de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij terecht het nultarief heeft toegepast op de in Duitsland gedane inkopen die volgens belanghebbende, via België, naar Libanon zijn geëxporteerd.
Zaaknr. |
Tijdvak |
Aanslagnummer |
Naheffing |
Boete |
Rente |
17/8148 |
2012 |
[aanslagnummer] .F.021.2501 |
€ 34.033 |
€ 8.508 |
€ 5.288 |
17/8150 |
2013 |
[aanslagnummer] .F.02.3501 |
€ 125.828 |
€ 31.457 |
€ 15.777 |
De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen gebaseerd op uit Duitsland ontvangen informatie met betrekking tot de inkopen door belanghebbende. Voor de berekening van de omzet heeft de inspecteur rekening gehouden met een winstopslag van 10% en over de omzet heeft hij 21% OB berekend.
Leverancier Duitsland |
2012 |
2013 |
[leverancier 1] |
€ 96.975 |
€ 313.269 |
[leverancier 2] |
€ 50.353 |
€ 149.950 |
[leverancier 3] |
€ 0 |
€ 81.490 |
Totaal inkoop |
€ 147.328 |
€ 544.709 |
Winstopslag 10% |
€ 14.733 |
€ 54.471 |
Grondslag |
€ 162.061 |
€ 599.180 |
OB 21% |
€ 34.033 |
€ 125.828 |
Op 8 maart 2017 heeft de ontvanger per deurwaardersexploot een dwangbevel betekend in verband met de invordering van onder meer de naheffingsaanslagen (en de daarbij opgelegde boeten en in rekening gebrachte rente). Hierbij heeft de ontvanger gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot versnelde invordering op basis van de artikelen 10 en 15 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990). Op grond van artikel 3 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen heeft de ontvanger een bedrag van € 11.970 aan betekeningskosten in rekening gebracht. Op het dwangbevel is vermeld dat deze kosten komen te vervallen als het verschuldigde bedrag binnen twee dagen wordt betaald.
Bij uitspraken op bezwaar is de naheffingsaanslag OB 2013 verminderd tot € 115.122. Dienovereenkomstig heeft de inspecteur ook de vergrijpboete (€ 28.780) en de belastingrente (€ 14.435) verminderd.
3 Geschil
Tussen partijen zijn de volgende punten in geschil:
-
Zijn de naheffingsaanslagen terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
-
Zijn de vergrijpboeten terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
-
Zijn de betekeningskosten terecht in rekening gebracht?
Voorts heeft belanghebbende een verzoek gedaan tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn alsook verzocht om een algemene schadevergoeding. Ook stelt belanghebbende recht te hebben op een integrale proceskostenvergoeding.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen inclusief boete- en rentebeschikkingen en vernietiging van de in rekening gebrachte betekeningskosten.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen met betrekking tot de naheffingsaanslagen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslagen tot € 30.938 (2012) en € 104.656 (2013) en de vergrijpboeten tot € 7.747 (2012) en € 26.164 (2013). De belastingrente dient overeenkomstig te worden verminderd.
De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen met betrekking tot de betekeningskosten.