Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-12-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:6839, BRE - 17 _ 5000
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-12-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:6839, BRE - 17 _ 5000
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 31 december 2020
- Datum publicatie
- 26 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:6839
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:4039, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BRE - 17 _ 5000
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag omzetbelasting – intracommunautaire transacties – toepassing 0%-tarief
Belanghebbende heeft (accijns)goederen verkocht aan een in België gevestigde onderneming en heeft ter zake van deze leveringen het OB-tarief van nihil toegepast. Belanghebbende beschikt niet over vrachtdocumenten ter zake van het vervoer van de betreffende goederen. Belanghebbende heeft met enige regelmaat contact gehad met de Belgische douane over de aldaar verschuldigde accijns door de Belgische ondernemer. De inspecteur stelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de goederen naar België zijn vervoerd en dat daarom het tarief van nihil ten onrechte door belanghebbende is toegepast. De rechtbank is het met de inspecteur eens. De verificatie van het btw-nummer van de Belgische onderneming en dat accijns in België is betaald, vormen geen toereikend bewijs dat de goederen naar België zijn vervoerd. Ook het beroep van belanghebbende op het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel falen. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd. Beroep wel gegrond omdat de rechtbank aanleiding heeft gezien om de boete te matigen.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/5000
uitspraak van 31 december 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister voor Rechtsbescherming
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 december 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.3501) van € 23.150 opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag), alsmede bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht van € 1.742 (hierna: de rentebeschikking) en een vergrijpboete van € 5.787 (hierna: de boetebeschikking) opgelegd.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 23 december 2016 de naheffingsaanslag, de rentebeschikking en de boetebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 11 juli 2017, ontvangen bij de rechtbank op 12 juli 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020 te Breda. Voor een overzicht van de personen die op de zitting zijn verschenen en voor een overzicht van wat op de zitting is besproken, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. Een afschrift van het proces-verbaal wordt tegelijk met een afschrift van deze uitspraak naar partijen verzonden. De rechtbank heeft een uitspraak binnen zes weken aangekondigd.
De rechtbank heeft bij brieven van 17 november 2020 de uitspraaktermijn verlengd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB), die in de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, bestaat uit de besloten vennootschappen [B.V. 1] , [B.V. 2] , [B.V. 3] , [B.V. 4] en [B.V. 5] De ondernemingsactiviteiten van deze vennootschappen bestaan onder meer uit de handel in oliën, smeeroliën en vetten, alsmede handel in en het vervaardigen en keuren van hijs- en hefgereedschappen.
Belanghebbende heeft in de periode 14 november 2013 tot en met 1 december 2013 ter zake van de levering van gasolie de volgende facturen aan [BVBA] (hierna: [BVBA] ) uitgereikt en de gefactureerde bedragen ontvangen op:
Factuurdatum |
Factuurnummer: |
Bedrag |
Ontvangen |
14-11-2013 |
[factuurnummer 1] |
€ 20.354,99 |
13-11-2013 |
19-11-2013 |
[factuurnummer 2] |
€ 22.761,99 |
18-11-2013 |
19-11-2013 |
[factuurnummer 3] |
€ 22.496,00 |
18-11-2013 |
25-11-2013 |
[factuurnummer 4] |
€ 23.142,00 |
22-11-2013 |
27-11-2013 |
[factuurnummer 5] |
€ 21.148,50 |
25-11-2013 |
01-12-2013 |
[factuurnummer 6] |
€ 23.484,00 |
29-11-2013 |
Totaalbedrag leveringen |
€ 133.387,48 |
Belanghebbende heeft voor al deze leveringen het 0%-tarief toegepast.
Het transportbedrijf [transportbedrijf] , gevestigd in Nederland (hierna: [transportbedrijf] ), heeft in opdracht van [BVBA] de gasolie vervoerd.
De in 2.2 vermelde facturen zijn betaald door [B.V. 6] , gevestigd in Nederland.
Namens de inspecteur is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. De reikwijdte van het onderzoek ziet op de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting met betrekking tot de intracommunautaire leveringen aan Belgische afnemers over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. Het voornemen tot het opleggen van een vergrijpboete is op 16 september 2015 schriftelijk aan belanghebbende medegedeeld. Het conceptrapport, met daarin de bevindingen van het boekenonderzoek, is eveneens op die datum aangeboden. Het definitieve rapport heeft als datum 16 oktober 2015 (hierna: het rapport). In het rapport is onder meer het volgende geconcludeerd. De in 2.2 vermelde gasolie is nooit naar België vervoerd in het kader van de leveringen door belanghebbende aan [BVBA] . Belanghebbende heeft de betreffende leveringen ten onrechte aangemerkt als intracommunautaire leveringen en heeft daarom ten onrechte het 0%-tarief toegepast. Deze leveringen zijn daarom in Nederland belast naar het algemene tarief en dientengevolge wordt in totaal € 23.150 (€ 133.387 * 21/121) nageheven. Daarnaast is sprake van grove schuld en wordt een vergrijpboete van 25% van € 133.387 opgelegd.
Mevrouw [Persoon A] heeft namens belanghebbende e-mailcorrespondentie met ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën van België inzake de betreffende leveringen van gasolie aan [BVBA] aan de inspecteur verstrekt. In het rapport zijn de navolgende delen van de betreffende e-mailcorrespondentie opgenomen:
E-mail van 8 oktober 2013 afkomstig van belanghebbende aan de heer [medewerker douane] van de Douane Genk:
‘Klant: [CVBA]
[adres 1]
Met 1 dags accijnsnr [accijnsnummer] heeft reeds 5x bij ons brandstof afgenomen.
Op moment is klant bezig met vergunning. Mogelijk onder andere BVBA gezien [CVBA] een textielbedrijf is.
Om straks zelf geen problemen te krijgen wil ik graag vertrouwelijk mededelen.
Wanneer klant een exportvergunning heeft zal ik vanuit onze NL entrepot naar zijn BE entrepot een EAD leveren excl. BTW.
Klant gaat incl. Belgische BTW en accijnzen uitleveren aan zijn klanten.
Betreft de BTW voorzie ik problemen. Vandaar deze vertrouwelijke info.
Ik wil u kennisgeven van mogelijk fraude (BTW carrousel) en wil NIET dat BTW alsnog bij ons kan worden verhaald.
Dit moet voor ons uitgesloten zijn.
Het een en ander heb ik met [medewerker Ministerie van Financiën] reeds besproken en zij vertelde mij toch een vooraf melding te maken.
Ik ben bereid om met u mee te werken zodra de klant zich bij ons gaat melden.
Klant MOET bij ons vooraf betalen anders GEEN product. Dit zegt denk ik genoeg betreft deze zaak.
Met vriendelijke groeten,
[Persoon A] ’
E-mail van 12 november 2013 afkomstig van belanghebbende aan mevrouw [medewerker Ministerie van Financiën] van het Ministerie van Financiën België:
‘Hallo [medewerker Ministerie van Financiën]
Ik krijg nu contact met firma [BVBA] (voorheen [CVBA] met 5x dagaccijnsnr)
De zijn gevestigd in [adres 2] .
Klant wil weer met dag accijnsnr (5x) bij ons diesel blank afhalen.
Hij heeft de AGP vergunning via Wallonie stopgezet en vervolgens een nieuwe aanvraag lopen via Antwerpen.
Wil je voor mij even checken of er al iets van deze klant bekend is??
Ik hoor graag van je.
Mvg
[Persoon A] ’
E-mail van 13 november 2013 afkomstig van belanghebbende aan de heer [medewerker douane] van de Douane Genk:
Hallo [medewerker douane]
Ik krijg zojuist door dat het een nl tankwagen van [transportbedrijf] zal zijn.
Mogelijk dus dat deze helemaal niet in België komt.
Om 8.00 uur zal deze bij ons arriveren.
Ik houd u op de hoogte.
[Persoon A]
E-mail van 14 november 2013 afkomstig van belanghebbende aan de heer [medewerker douane] van de Douane Genk:
‘Goedemorgen,
Op moment is NL tankwagen van [transportbedrijf] aan het laden.
Kenteken trekker: [kenteken trekker]
Kenteken oplegger: [kenteken oplegger]
In de bijlage de accijns stukken die ik per email van [persoon B] heb mogen ontvangen.
Zo meteen zet ik de EAD in het systeem.
Graag alle mijn correspondentie vertrouwd behandelen.
Ben van goeie wil maar wil met deze praktijken NIET geconfronteerd worden.
Mvg [Persoon A] ’
E-mail van 19 november 2013 afkomstig van belanghebbende aan de heer [medewerker douane] van de Douane Genk en cc aan mevrouw [medewerker Ministerie van Financiën] van het Ministerie van Financiën België:
‘Hallo [medewerker douane] ,
[BVBA] heeft voor de 3e keer nu tijdelijk geregistreerd betaald.
De tankwagen rijd van ons naar [plaats Nederland] en komen NIET in België. Chauffeur van [transportbedrijf] verteld dit zelf.
hoeveel keer kan ik dit toestaan???? 5x
Verder heb ik zojuist schrijven gekregen van BBI (BTW inlichtingen betreft [CVBA] te [vestigingsplaats CVBA] )
ivm overtreding van het wetboek BTW
Mogelijk dat dit toch duid op BTW carrousel?????
Ik hoor graag van u.
Mvg
[Persoon A] ’
De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen in het rapport de onderhavige naheffingsaanslag en de boetebeschikking aan belanghebbende opgelegd. Gelijktijdig is bij beschikking rente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft daartegen tijdig bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft de motivering uitspraak op bezwaarschrift van 1 november 2016 naar de gemachtigde van belanghebbende verzonden.
De uitspraak op bezwaar van 23 december 2016 is volgens de inspecteur aan belanghebbende geadresseerd. De inspecteur heeft bij brief van 6 juni 2017 een systeemuitdraai van die uitspraak naar de gemachtigde verzonden.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag:
-
of het beroep ontvankelijk is en zo ja;
-
of belanghebbende terecht het tarief van nihil als bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB heeft toegepast;
-
of de inspecteur terecht en tot een niet te hoog bedrag een boete aan belanghebbende heeft opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt de eerste twee vragen bevestigend en de laatste vraag ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag, boetebeschikking en rentebeschikking. Belanghebbende heeft daarnaast aangevoerd dat de behandeling van de onderhavige zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, waardoor zij schade heeft geleden. De inspecteur concludeert primair dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en subsidiair dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.