Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-02-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:899, AWB - 17 _ 5139, 17_5140 en 17_5141

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-02-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:899, AWB - 17 _ 5139, 17_5140 en 17_5141

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
20 februari 2020
Datum publicatie
17 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:899
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5139, 17_5140 en 17_5141

Inhoudsindicatie

Rijnvarende. IB/PVV 2010 en 2013. Belanghebbende is rijnvarende en beschikt niet over een A1-verklaring. De rechtbank volgt de lijn zoals uitgezet door Hof Den Bosch in de uitspraken van 28 augustus 2019, maar slechts voor perioden na inwerkingtreding van Vo 883/2004 per 1 mei 2010. De rechtbank oordeelt dat ook zonder A1-verklaring belanghebbende de rechtsbescherming verdient die Vo 883/2004 creëert. Volgt gedeeltelijke verrekening van de ingehouden Luxemburgse premies.

Belanghebbende heeft ook recht op een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure, waarbij de periode waarvoor belanghebbende heeft ingestemd met uitstel van de uitspraaktermijn in bezwaar niet meetelt.

De beroepen zijn gegrond verklaard.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/5139, 17/5140 en 17/5141

uitspraak van 20 februari 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister voor Rechtsbescherming,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2009, 2010 en 2013 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd (zie 2.8).

1.2.

Bij afzonderlijke uitspraken van 9 juni 2017 heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 20 juli 2017, diezelfde dag per fax ontvangen bij de rechtbank, pro forma beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van eenmaal € 46 wegens samenhangende zaken.

1.4.

Bij brief van 16 augustus 2017 heeft belanghebbende de gronden van haar beroepen ingediend. De inspecteur heeft ter zake van elk beroep een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde mr. M.J. van Dam , verbonden aan Van Dam & Kruidenier Advocaten te Rotterdam , en namens de inspecteur, [naam inspecteur 1] en [naam inspecteur 2] .

1.7.

De rechter heeft na afloop van de zitting het onderzoek geschorst en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om nadere stukken (cijfermatige onderbouwingen) in te brengen. Ter zitting hebben partijen ermee ingestemd dat zij niet in de gelegenheid worden gesteld om op die stukken te reageren.

1.8.

Op 1 november 2019 heeft de rechtbank stukken van belanghebbende ontvangen. Op 4 november 2019 heeft de rechtbank stukken van de inspecteur ontvangen. Bij brief van 28 november 2019 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij die brief is tevens een kopie van de nadere ingediende stukken aan de wederpartij gestuurd.

1.9.

Bij brieven van 24 december 2019 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende, geboren op [datum] 1950, heeft de Nederlandse nationaliteit en was in de onderhavige jaren woonachtig in Nederland.

2.2.

In een deel van de in geschil zijnde perioden was belanghebbende in loondienst werkzaam op het binnenvaartschip [A] (hierna: [A] ) dat hoofdzakelijk heeft gevaren in het stroomgebied van de Rijn. Het gaat dan om de perioden:

-

van 24 juli 2009 tot en met 31 december 2009,

-

het gehele jaar 2010 en

-

de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013.

Ten behoeve van [A] is met dagtekening 10 augustus 2007 een Rijnvaartverklaring afgegeven. Op die Rijnvaartverklaring staat Motortankschip [A] B.V. (gevestigd te [plaatsnaam] , Nederland) als eigenaar vermeld en staat [B] S.a.r.l. (gevestigd te Luxemburg) vermeld als exploitant. [A] staat geregistreerd in Nederland en is voorzien van een certificaat als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijvaartakte (scheepspatent).

Met ingang van 24 juli 2009 is de Rijnvaartverklaring ingetrokken. Met dagtekening 24 oktober 2014 is een nieuwe Rijnvaartverklaring afgegeven. Op die Rijnvaartverklaring staat Motortankschip [A] B.V. (voornoemd) als eigenaar vermeld. Er staat geen exploitant vermeld.

2.3.

In de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013 was belanghebbende in loondienst werkzaam op het binnenvaartschip [C] (hierna: [C] ) dat eveneens hoofdzakelijk heeft gevaren in het stroomgebied van de Rijn. Ten behoeve van [C] is eveneens met dagtekening 10 augustus 2007 een Rijnvaartverklaring afgegeven. Op die Rijnvaartverklaring staat Motortankschip [A] B.V. (voornoemd) als eigenaar vermeld en staat [B] S.a.r.l. vermeld als exploitant. [C] staat geregistreerd in Nederland en is voorzien van een certificaat als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijvaartakte (scheepspatent).

Met ingang van 24 juli 2009 is ook deze de Rijnvaartverklaring ingetrokken. Er is geen nieuwe Rijnvaartverklaring afgegeven.

2.4.

Bij brief van 3 oktober 2011 zijn de aan [B] S.a.r.l. (hierna: [B] ) afgegeven Certificaten d’exploitant ingetrokken. Bij brief van 19 december 2011 heeft het Centre Commun de la Securite Sociale aan de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) medegedeeld dat [B] niet als exploitant van binnenschepen kan worden aangemerkt maar zich uitsluitend heeft bezig gehouden met het uitlenen van personeel. Zij heeft nimmer beslissingsbevoegdheid gehad over het commerciële en economische management van de schepen.

2.5.

Belanghebbende stond in de gehele onderhavige periode op de loonlijst van [B] . Op de jaaropgaven over deze perioden staan de volgende bedragen vermeld onder ‘cotisations sociales’ (sociale verzekeringspremies):

2009

€ 2.662,63

2010

€ 2.568,08

2013

€ 2.532,36

2.6.

Door de Luxemburgse autoriteiten is ten name van belanghebbende met ingang van 1 juni 2003 een E101-verklaring afgegeven waarin is vermeld dat op belanghebbende de sociale wetgeving van Luxemburg van toepassing is. Er zijn geen andere (A1-)verklaringen aan belanghebbende gegeven.

2.7.

Belanghebbende heeft aangiften IB/PVV voor de onderhavige jaren ingediend naar de onderstaande belastbare inkomens uit werk en woning. Tevens heeft belanghebbende in ieder jaar verzocht om vrijstelling voor de premie volksverzekeringen voor het gehele jaar.

2009

2010

2013

Inkomen uit buitenlandse dienstbetrekking ( [B] )

€ 20.403

€ 20.445

€ 21.753

Ingehouden pensioenpremies ( [B] )

€ 1.632 -/-

€ 2.668 -/-

€ 2.621 -/-

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 18.771

€ 17.777

€ 19.132

2.8.

Bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV 2009, 2010 en 2013 heeft de inspecteur de gevraagde vrijstelling premie volksverzekeringen niet verleend. De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV opgelegd naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning en premie-inkomens:

2009

2010

2013

Inkomen uit buitenlandse dienstbetrekking ( [B] )

€ 20.403

€ 20.445

€ 21.753

Ingehouden pensioenpremies ( [B] )

€ 1.632 -/-

€ 1.636 -/-

€ 1.833 -/-

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 18.771

€ 18.809

€ 21.083

Premie-inkomen

€ 8.188

€ 18.809

€ 21.083

Periode premieplicht in Nederland

24-7-2009 t/m 31-12-2009

1-1-2010 t/m 31-12-2010

1-1-2013 t/m 31-12-2013

2.9.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het niet toekennen van de gevraagde vrijstelling. De inspecteur heeft deze bezwaren afgewezen.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in de kern in geschil of belanghebbende voor de onderhavige perioden in Nederland verplicht verzekerd, en dus premieplichtig, is voor de Nederlandse volksverzekeringen. De hoogte van de belastbare inkomens uit werk en woning, de premie-inkomens en de afwijzing van het verzoek tot voorkoming van dubbele belasting zijn niet meer in geschil. Verder zijn tussen partijen de volgende punten in geschil:

  1. Is de inspecteur bevoegd tot het heffen van premies volksverzekeringen?

  2. Wat is de bewijslastverdeling?

  3. Kan belanghebbende vertrouwen ontlenen aan de door Luxemburg afgegeven E101-verklaring?

  4. Is het premiedeel van de aanslagen tot een te hoog bedrag vastgesteld?

Belanghebbende heeft tevens verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens de lange duur van de procedures.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen met het bedrag van de premie volksverzekeringen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing