Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-03-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1608, BRE - 18 _ 3904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-03-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1608, BRE - 18 _ 3904

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 maart 2021
Datum publicatie
11 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:1608
Zaaknummer
BRE - 18 _ 3904

Inhoudsindicatie

De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het scheepvaartartikel faalt. Belanghebbende verdient weliswaar zijn inkomsten met dienstverlening op een schip, maar gelet op door hem gegeven omschrijving van de inhoud van zijn dienstverlening is geen sprake van inkomsten uit scheepvaart. Er is ook geen sprake is van een vaste inrichting in de door belanghebbende genoemde staten. Zo belanghebbende gedurende de werkzaamheden op een schip al de beschikking heeft over een te onderscheiden fysieke plaats die hem ter beschikking staat, kan gelet op de aard en duur van de werkzaamheden niet worden geoordeeld dat deze plaats zodanig duurzaam is dat van een vaste inrichting kan worden gesproken. Van een vaste vertegenwoordiger is ook geen sprake.

Hetgeen bepleit ten aanzien van een onderlinge-overlegprocedure kan belanghebbende in deze procedure evenmin baten. Een verzoek om een onderlinge-overlegprocedure te starten moet worden gedaan bij het Ministerie van Financiën.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers: BRE 18/3904 tot en met 18/3908

uitspraak van 25 maart 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2010 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 125.922 en bij gelijktijdige beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 8.476 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.07).

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2011 een tweede navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 200.805 en bij gelijktijdige beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 12.619 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.17.02). Daarbij is ten opzichte van de eerste navorderingsaanslag de zogenoemde ‘aftrek elders belast’ gecorrigeerd. In deze procedure gaat het alleen om de tweede navorderingsaanslag.

1.3.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2012 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 180.327 en bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 3.821 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.27.01).

1.4.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2014 een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 269.004 en bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 8.659 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.46.01). Ook is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 344.

1.5.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 300.000 en heeft bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 7.676 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.56.01). Ook is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 5.278.

1.6.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bestreden belastingaanslagen over de jaren 2010, 2011, 2012 en 2014. Bij uitspraken op bezwaar zijn de belastingaanslagen en de verzuimboete voor het jaar 2014, gehandhaafd.

1.7.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2015. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke bezwaartermijn is ontvangen. De inspecteur heeft het bezwaar vervolgens opgevat als een verzoek om ambtshalve vermindering op grond van artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) en ambtshalve de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 200.752 (conform het bezwaar van belanghebbende). De belastingrente is herrekend en de verzuimboete is in stand gebleven.

1.8.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld middels vijf beroepschriften met dagtekening 11 juni 2018, ontvangen door de rechtbank op 12 juni 2018. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De beroepschriften zijn vervolgens nader gemotiveerd, behalve voor het jaar 2015.

1.9.

De inspecteur heeft in elke procedure een verweerschrift ingediend. Voorts is er op 3 en 4 februari door de rechtbank gecorrespondeerd met de inspecteur in deze zaken.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende woont in Nederland en oefent zelfstandig het beroep van Salvage Master en Special Casuality Representative uit.

2.2.

De werkzaamheden van een Salvage Master kunnen als volgt worden omschreven. Indien een schip in nood verkeert en de kapitein van het schip besluit dat berging van de lading moet plaatsvinden, dan neemt laatstgenoemde contact op met een bergingsmaatschappij. De bergingsmaatschappij neemt vervolgens contact op met de Salvage Master (eventueel aangevuld met overige benodigde personen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bergingsoperatie). Zodra de Salvage Master arriveert op het schip, neemt hij het gezag van het schip over van de kapitein (zowel feitelijk als juridisch), waardoor hij verantwoordelijk en aansprakelijk is voor het verdere verloop van de bergingsoperatie. Vervolgens wordt een bergingsplan opgesteld door de betrokken partijen. In dit kader wordt doorgaans om goedkeuring verzocht bij de autoriteiten van het land in wiens territoriale wateren de berging moet plaatsvinden. Tevens verzorgt de Salvage Master de verkrijging van alle benodigde vergunningen en zorgt de Salvage Master voor de afwikkeling van verdere formaliteiten ten behoeve van de realisatie van de bergingsoperatie.

2.3.

De werkzaamheden van een Special Casuality Representative hebben betrekking op de adviserende rol rondom de bovengenoemde werkzaamheden. De Special Casuality Representative heeft specifieke kennis van diverse complexe juridische zaken die in het kader van de bergingsoperatie van belang zijn. Daarnaast heeft de rol als Special Casuality Representative betrekking op de afwikkeling van (eventueel geleden) schade die door calamiteiten worden veroorzaakt. Een voorbeeld van geleden schade is schade aan eigendom of schade aan het milieu.

2.4.

De duur van een berging bedraagt gemiddeld 8 weken (inclusief voorbereidende werkzaamheden). Belanghebbende heeft wereldwijd incidenteel werkzaamheden verricht aan boord van verschillende schepen. Belanghebbende heeft gedurende de jaren in kwestie geen werkzaamheden uitgevoerd binnen het territoriaal gebied van Nederland.

2.5.

Voor zijn werkzaamheden heeft belanghebbende inkomsten ontvangen. Belanghebbende heeft voor een gedeelte van deze inkomsten verzocht om ‘aftrek elders belast’ op basis van verschillende verdragen ter voorkoming van dubbele belasting. Deze aftrek is door de inspecteur geweigerd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de navorderingsaanslagen 2010 tot en met 2012 en de aanslag 2014 te hoog zijn. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld de beantwoording van de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op basis van verschillende belastingverdragen. Ook is de verzuimboete over 2014 in geschil.

3.2.

Voor het jaar 2015 is in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of de ambtshalve vermindering op een juiste wijze heeft plaatsgevonden.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot toekenning van een tegemoetkoming ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van de genoten inkomsten en vernietiging van de verzuimboetes. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing