Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1975, BRE - 19 _ 1444
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1975, BRE - 19 _ 1444
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 22 april 2021
- Datum publicatie
- 4 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:1975
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:2012, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BRE - 19 _ 1444
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont in Frankrijk en is enig aandeelhouder van een BV. Het belangrijkste vermogensbestanddeel van de BV zijn vorderingen op belanghebbende. De aandelen in de BV worden verkocht aan een derde, waarbij die derde ook de schulden van belanghebbende aan de BV overneemt. De inspecteur stelt dat sprake is van een uitdeling aan belanghebbende omdat uit (onder meer) de verkoop volgt dat belanghebbende de schuld niet terug zal betalen. De rechtbank is van oordeel dat van een uitdeling geen sprake is.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/1444
uitspraak van 22 april 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur;
en
de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid),
de Minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] H.47.01) inkomstenbelasting (hierna ook: IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.159, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 587.463 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil (hierna: de navorderingsaanslag). Tegelijkertijd is bij beschikking de in rekening gebrachte belastingrente vastgesteld op € 11.269 (hierna: de beschikking belastingrente).
Belanghebbende heeft per brief met dagtekening 28 augustus 2018, door de inspecteur ontvangen op 29 augustus 2018, bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 februari 2019 het bezwaar ongegrond verklaard en heeft de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar bij brief met dagtekening 22 maart 2019, ontvangen door de rechtbank op 25 maart 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021 te Breda.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak naar partijen wordt gezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende heeft op 26 maart 1993 [B.V. 1] (hierna ook: de vennootschap) opgericht en belanghebbende was tot 27 mei 2014 aandeelhouder van de vennootschap. De vennootschap is vanaf de datum van de oprichting in Nederland gevestigd.
In [jaartal] is belanghebbende vanuit Nederland geëmigreerd naar Frankrijk. Aan belanghebbende is met dagtekening 31 december 2004 een conserverende aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar aanleiding van deze emigratie. Bij beschikking met dagtekening 3 mei 2011 is de conserverende aanslag kwijtgescholden.
De bezittingen van belanghebbende hadden per 1 januari 2014 een waarde van € 1.461.703 en bestonden onder andere uit de woning van belanghebbende in Frankrijk met een waarde van € 500.000, een inboedel met een waarde van € 213.280, een tweede woning in Nederland met een waarde van € 113.000, auto’s met een gezamenlijke waarde van € 45.000, de aandelen in de vennootschap met een waarde van € 590.448 en een debet banksaldo van € 25.
Belanghebbende had per 1 januari 2014 een totale schuld aan de vennootschap van € 566.886. Deze schuldpositie bestond uit een langlopende lening (hierna: de langlopende lening) en een lening in rekening-courant. Naast de schuld aan de vennootschap heeft belanghebbende geen schulden. Belanghebbende geniet een jaarlijks inkomen van ongeveer € 65.000.
In de loop van 2014 is de rekening-courantschuld toegenomen met € 120.716. De rekening-courantschuld is opgelopen doordat € 14.000 euro aan liquide middelen van de vennootschap naar belanghebbende zijn overgegaan en door een boeking van een bedrag van € 109.139 van de langlopende lening naar de rekening-courant. Daarnaast hebben nog een aantal kleine mutaties plaatsgevonden op de grootboekrekening. Ten aanzien van de langlopende lening had belanghebbende aan de vennootschap een hypotheekrecht verleend op zijn tweede woning. Dit hypotheekrecht is op 14 mei 2014 komen te vervallen.
Per 30 april 2014 bedroeg de totale schuld van belanghebbende aan de vennootschap € 587.463.
Op 27 mei 2014 heeft belanghebbende de aandelen in de vennootschap verkocht aan [B.V. 2] (hierna: de koper). De koopsom van € 574.963 is door de koper voldaan door middel van overname van de schuld van belanghebbende aan de vennootschap van € 587.463 met bijbetaling van € 12.500 door belanghebbende aan de koper.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2014 aangifte IB gedaan. Daarbij is een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 3.159. De inspecteur heeft een definitieve aanslag IB opgelegd overeenkomstig de aangifte van belanghebbende.
Met dagtekening 11 augustus 2018 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag opgelegd waarbij het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang is vastgesteld op € 587.463. Hierover is een bedrag van € 88.120 aan inkomstenbelasting geheven. Tevens is belastingrente in rekening gebracht van € 11.269.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende in het jaar 2014 een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang heeft genoten. Tevens is in geschil of de inspecteur terecht en tot het juiste bedrag belastingrente in rekening heeft gebracht.
Niet in geschil is het belastbaar inkomen uit werk en woning en voorts is niet in geschil dat Nederland ten aanzien van het aanmerkelijk belang enkel heffingsbevoegd is indien er sprake is van een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang door de werking van de Overeenkomst tussen de Regering van het Konikrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar inkomen en naar het vermogen (hierna: het belastingverdrag).
De inspecteur stelt ten aanzien van de hoogte van de navorderingsaanslag primair dat sprake is van een uitdeling door de vennootschap van € 587.463. Subsidiair stelt hij dat sprake is van een uitdeling door de vennootschap van € 120.716 waardoor de vereiste aangifte niet is gedaan en waarbij op basis van een redelijke schatting sprake is van een uitdeling van € 587.463 en dat dus de navorderingsaanslag niet te laag is. Verder is de belastingrente volgens de inspecteur terecht in rekening gebracht. Belanghebbende heeft deze standpunten gemotiveerd bestreden.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.