Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2145, AWB - 18 _ 6893

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2145, AWB - 18 _ 6893

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29 april 2021
Datum publicatie
7 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:2145
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6893

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting / verduistering van toenmalige werkgever, ROW, niet de vereiste aangiften gedaan, redelijke schatting, boeten

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende aanzienlijke bedragen heeft verduisterd van haar toenmalige werkgever en dat die bedragen door haar zijn genoten als resultaat uit overige werkzaamheden. Belanghebbende heeft niet de vereiste aangiften gedaan zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. De rechtbank acht de schatting van de inspecteur redelijk. Wel een forse verlaging van de boeten.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/6893 tot en met 18/6896 en 18/7959

uitspraak van 29 april 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen opgelegd en daarbij de volgende boetebeschikkingen en beschikkingen belastingrente afgegeven:

-

over het jaar 2013 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] H.37.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.331, een vergrijpboete van € 12.610 en rente van € 8.242;

-

over het jaar 2014 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] H.47.01) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 116.850, een vergrijpboete van € 9.926 en rente van € 5.017;

-

over het jaar 2015 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] H.57.01) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 237.957, een vergrijpboete van € 22.286 en rente van € 7.256;

-

voor het jaar 2016 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] H.66.01) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 133.505, een vergrijpboete van € 12.024 en rente van € 2.325;

-

voor het jaar 2016 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] W.66.01.4) inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) berekend naar een bijdrage-inkomen van € 20.168 en rente van € 29.

1.2.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 24 september 2018 de (navorderings)aanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen op 16 oktober 2018 beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

Bij brief van 23 november 2018 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de zitting, bij brief van 9 februari 2021, nadere stukken ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende was van [datum 1] tot [ontslagdatum] in loondienst bij [V.O.F.] ( [V.O.F.] ). Op [ontslagdatum] is zij op staande voet ontslagen.

2.2.

In de jaren 2009 tot en met 2016 zijn van bankrekeningen van [V.O.F.] bedragen overgemaakt naar bankrekeningen van belanghebbende. Deze bedragen zijn hoger dan wat belanghebbende op grond van haar loonstroken zou ontvangen.

2.3.

Op [datum 2] is namens [V.O.F.] bij de politie aangifte gedaan van verduistering in dienstbetrekking c.q. diefstal van geld door belanghebbende. In het proces-verbaal van aangifte van diezelfde dag staat onder meer:

“In haar hoedanigheid van boekhoudster had [belanghebbende] [rb: belanghebbende] de beschikking over en toegang tot de inlogcodes van verschillende bankrekeningen op naam van [V.O.F.] . [belanghebbende] had met deze toegangscodes overal en op ieder moment toegang tot de bankrekeningen van ons bedrijf. Binnen ons bedrijf was [belanghebbende] , buiten de 3 eigenaren, feitelijk de enige die gebruik maakte van de inlogcodes van de verschillende bankrekeningen op naam van [V.O.F.] .

(…)

Hierop hebben wij het externe accountantskantoor [accountantskantoor] , hetgeen voor ons werkt, gevraagd nader onderzoek in te stellen.

[accountantskantoor] kwam tot de ontdekking dat er vanaf mei 2015 tot medio eind juni 2016 een groot aantal betalingen van [V.O.F.] naar de betreffende 2 bankrekeningnummers was gedaan. Uit onderzoek van de rekeningnummers bleek dat deze beide op naam stonden van [belanghebbende] (…)

[V.O.F.] heeft nooit opdracht of toestemming gegeven aan [belanghebbende] om vanuit [V.O.F.] deze betalingen te doen naar de betreffende rekeningen van [belanghebbende] .”

2.4.

Bij een proces-verbaal van bevindingen, van [datum 3] , van een hoofagent van de eenheid Zeeland-West-Brabant, is een gespreksverslag gevoegd. Dit is een verslag van het gesprek met belanghebbende van [ontslagdatum] . In dat verslag staat onder meer:

“[Fiscalist bij [accountantskantoor] ]:Vanaf mei 2015 tot de laatste boeking in 2016 is er ongeveer € 160.000,- op jouw bankrekeningen gestort. Heb je zoveel overuren en snipperuren?

[Belanghebbende]: Nee, dat heb ik niet.

(…)

[Fiscalist bij [accountantskantoor] ]: Is 5 dagen werken per week € 160.000,- waard bovenop het reguliere salaris?

[Belanghebbende]: Nee, dat is niet zo.

(…)

[Fiscalist bij [accountantskantoor] ]: Vanaf wanneer is dit begonnen?

[Belanghebbende]: Dat durf ik niet te zeggen.

[Fiscalist bij [accountantskantoor] ]: Vanaf 2014?

[Belanghebbende]: Nee, eerder. (…)

[Advocaat]: Je hebt € 220.000,- per jaar voor 5 dagen werken per week aan jezelf uitbetaald. Het bedrag van € 220.000,- is grotendeels netto.

(…)

[Fiscalist bij [accountantskantoor] ]: (…) Je weet dat de vennoten ieder maximaal ongeveer € 60.000,- per jaar opnemen uit de VOF. (…)

[Belanghebbende]: Ik kan niet meer bewijzen dat ik dit met [persoon A] heb besproken. Ik heb zo vaak aan [persoon A] gevraagd of we dit schriftelijk konden vastleggen, maar dat wilde [persoon A] niet.

[Fiscalist bij [accountantskantoor] ]: Heb je wel eens geld teruggestort?

[Belanghebbende]: Nee, dan valt het juist op.

(…)

[Vennoot van [V.O.F.] ]: Ik verdien € 2.000,- per maand en jij zou dan € 6.000,- per maand extra bovenop je normale salaris van ons krijgen?

[Belanghebbende]: Ja, omdat [persoon A] zei ‘Wij krijgen € 2.000,- per maand, de rest halen we uit de winst.’

[Vennoot van [V.O.F.] ]: We hebben geen winst gemaakt. In 2009 stevenden we bijna op een faillissement af. We hebben vanaf 2009 enkele zwarte jaren gehad. Dat weet jij ook.”

2.5.

In een proces-verbaal van bevindingen, van [datum 4] , van een hoofagent van de eenheid Zeeland-West-Brabant, staat onder meer:

“Van drie rekeningen ten name van [belanghebbende] is in totaal een bedrag van €44.003,39 aan contanten opgenomen. Dit bedrag is te verdelen over de drie rekeningen. In onderstaande overzicht is te zien dat er meerdere rekeningen tegelijkertijd gebruikt worden. [opmerking rb. uit privacyoverwegingen zijn de rekeningnummers niet opgenomen]

2.6.

In een proces-verbaal van verhoor van belanghebbende, van [datum 5] , staat onder meer:

“(…)[Belanghebbende]: In de stukken van de deurwaarders stond dat ik de taken van [persoon A] , die in [periode 1] is overleden, moest over moest nemen en sinds mei 2015 de inlogcodes van de bank kreeg. (…)

[Belanghebbende]: Daarom klopt het niet dat er staat dat ik de codes zou hebben gekregen in mei 2015. Dat staat in de civiele zaak. Maar dat was [periode 1] . (…)

[Belanghebbende]: Ik werkte 15 jaar bij [V.O.F.] . Eerst als administratief medewerkster en later office manager / sales executive. Eerst was het dus de telefoon opnemen en wat zaken rondom kantoor. [persoon A] heeft mij ingewerkt en uiteindelijk kon ik offertes opmaken en deed ik ook het werk van een accountantmanager, sales dus. (…)

[Verbalisant:] Wat was je netto inkomen per maand bij [V.O.F.] ?

[Belanghebbende:] 2700 ongeveer per maand. Wat op de loonstrook stond dan.”

2.7.

In een proces-verbaal van verhoor van belanghebbende, van [datum 5] , staat onder meer:

“[Verbalisant:] Hoeveel urig dienstverband had je?

[Belanghebbende:] Op contract 40 uur per week. (…) Ook voordat [persoon A] was overleden maakte ik overuren, ik schat vanaf het overlijden van [persoon A] dat ik 80 uur per week werkte. Voor zijn overlijden was het dat ik 60 a 70 uur per uur werkte.

2.8.

In een proces-verbaal van bevindingen van [datum 6] , van een hoofdagent van de eenheid Zeeland-West-Brabant, staat onder meer:

“Uit de aangifte van [V.O.F.] kwam naar voren dat door accountantskantoor [accountantskantoor] , (…) nader onderzoek werd gedaan naar de totale omvang van de schade en totale pleegperiode waarover, door [V.O.F.] , betwiste transacties van gelden naar rekeningen van [belanghebbende] plaatsvonden.

Door een medewerker van [accountantskantoor] is hiervan een rapport opgesteld welke door [V.O.F.] aan het onderzoeksteam ter beschikking is gesteld.

Zakelijk weergegeven kwam uit dit rapport naar voren dat de totale overboekingen zonder onderbouwing een geld bedrag van €843.213,81 bedroegen.

(…)

De periode waarover de, door [V.O.F.] , betwsite overboekingen naar rekeningen van [belanghebbende] plaatsvonden lag tussen medio 2009 en [ontslagdatum] .”

2.9.

Bij vonnis van [datum 7] heeft de civiele rechter van rechtbank Zeeland-West-Brabant belanghebbende veroordeeld tot betaling aan [V.O.F.] van (onder meer) een bedrag van € 843.023,07 omdat er geen rechtvaardiging bestond voor de in 2.2 bedoelde betalingen. Dit bedrag is gelijk aan het totaal van de in 2.2 bedoelde overboekingen, zoals blijkt uit een rapport dat [accountantskantoor] ( [accountantskantoor] ) heeft opgesteld, na een in opdracht van [V.O.F.] verricht boekhoudkundig onderzoek bij [V.O.F.] . In de onderhavige jaren gaat het daarbij om de volgende bedragen:

2013:

€ 100.735,87

2014:

€ 80.033,50

2015:

€ 171.431,05

2016:

€ 100.910,08

Belanghebbende heeft hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis.

2.10.

Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij door de strafrechter is veroordeeld tot een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van twaalf maanden voor verduistering van (een deel van) de in 2.9 bedoelde bedragen. Ook tegen deze uitspraak is belanghebbende naar eigen zeggen in hoger beroep gegaan.

2.11.

Na daartoe te zijn uitgenodigd, heeft belanghebbende aangiften IB/PVV gedaan over de onderhavige jaren naar de volgende verzamelinkomens:

2013:

€ 36.596

2014:

€ 36.676

2015:

€ 66.526

2016:

€ 32.595

Daarbij heeft belanghebbende de in 2.9 bedoelde bedragen niet aangegeven.

2.12.

Bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen heeft de inspecteur de in 2.9 bedoelde bedragen, als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) opgeteld bij de door belanghebbende aangegeven belastbare inkomens uit werk en woning. Ten aanzien van het jaar 2014 heeft de inspecteur aanvullend een bedrag van € 141 opgeteld bij het belastbare inkomen uit werk en woning. Verder heeft de inspecteur vergrijpboeten opgelegd van 50% die hij, rekening houdend met verzachtende omstandigheden (waaronder de financiële situatie van belanghebbende) heeft verminderd tot 25%.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de (navorderings)aanslagen, de boetebeschikkingen en de rentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd respectievelijk afgegeven.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2013 tot en met 2015, van de aanslag Zvw 2016 en van de bij deze (navorderings)aanslagen afgegeven boete- en rentebeschikkingen, vermindering van de aanslag IB/PVV 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.595 en dienovereenkomstige vermindering van de daarbij afgegeven rentebeschikking.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2015, de aanslag Zvw 2016 en de bij deze (navorderings)aanslagen afgegeven boete- en rentebeschikkingen, gegrondverklaring van de overige beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 2014, de aanslag IB/PVV 2016 en de bij deze (navorderings)aanslagen afgegeven boete- en rentebeschikkingen, vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 116.709 en dienovereenkomstige vermindering van de daarbij afgegeven boete- en rentebeschikkingen en vermindering van de aanslag IB/PVV 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 122.100 en dienovereenkomstige vermindering van de daarbij afgegeven boete- en rentebeschikkingen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing