Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2489, BRE 18 _ 4665
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2489, BRE 18 _ 4665
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 19 mei 2021
- Datum publicatie
- 21 mei 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:2489
- Zaaknummer
- BRE 18 _ 4665
Inhoudsindicatie
WAO-uitkering in Portugal
Uitspraak na de beslissing van de Hoge Raad op prejudiciële vragen van de rechtbank (Hoge Raad 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1732).
Belanghebbende woont in Portugal en heeft een Nederlandse WAO-uitkering ontvangen, die in de Portugese belastingheffing is betrokken. Niet langer in geschil is dat Nederland enkel mag heffen over deze WAO-uitkering als aan alle voorwaarden van artikel 18 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Portugal tot vermijding van dubbele belasting en voorkoming van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en vermogen van 20 september 1999 is voldaan. De rechtbank behandelt eerst voorwaarde b. Gelet op het antwoord van de Hoge Raad op de prejudiciële vraag van de rechtbank, ligt het op de weg van de inspecteur om voldoende onderbouwd uiteen te zetten dat niettemin toch aan voorwaarde b is voldaan. Hetgeen de inspecteur heeft gesteld is naar het oordeel van de rechtbank daarvoor onvoldoende. Het heffingsrecht over de WAO-uitkering komt toe aan Portugal. Het beroep is gegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/4665
uitspraak van 19 mei 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , domicilie kiezende te [plaats 1] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Voor het ontstaan en de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de beslissing van de rechtbank van 15 april 2020, waarbij de rechtbank prejudiciële vragen heeft voorgelegd aan de Hoge Raad.1
De Hoge Raad heeft deze vragen bij beslissing van 6 november 2020 beantwoord.2 De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De inspecteur heeft gereageerd bij brief van 23 november 2020 en belanghebbende bij brief van 6 december 2020.
Met toepassing van 8:65 van de Awb is een nadere zitting achterwege gebleven en het onderzoek gesloten.
2 Geschil
Tussen partijen is in geschil of Nederland in 2016 mag heffen over de WAO-uitkering van belanghebbende in de buitenlandse periode van € 16.745 (hierna: de WAO-uitkering).
Meer specifiek is in geschil of aan de voorwaarden van artikel 18, tweede lid van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Portugal tot vermijding van dubbele belasting en voorkoming van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en vermogen van 20 september 1999 (hierna: het Verdrag) is voldaan. Belanghebbende meent van niet, de inspecteur meent van wel.
Dat Nederland enkel mag heffen indien aan alle voorwaarden van artikel 18, tweede lid van het Verdrag is voldaan, is niet langer in geschil.
3 Nadere beoordeling van het geschil
Vooraf
Nadat partijen hebben gemeld dat uitspraak kon worden gedaan zonder nadere zitting, heeft het – door omstandigheden – langer geduurd dan wenselijk is dat deze uitspraak wordt gedaan. De rechtbank biedt daarvoor haar verontschuldigingen aan.
Toetsing aan voorwaarde b
De rechtbank zal eerst de voorwaarde van artikel 18, tweede lid, onderdeel b van het Verdrag behandelen (hierna: voorwaarde b). De Hoge Raad heeft ter zake van voorwaarde b in zijn beslissing het volgende antwoord gegeven op een prejudiciële vraag van de rechtbank:
“Voor de toepassing van artikel 18, lid 2, letter b, van het Verdrag geldt dat is voldaan aan de voorwaarde dat een uitkering in de heffing wordt betrokken, wanneer die uitkering volgens de wetgeving van de woonstaat in de belastingheffing moet worden betrokken. Daarbij komt geen betekenis toe aan het effect op die heffing van maatregelen ter voorkoming van dubbele belasting.”
Aan voorwaarde b wordt voldaan indien de WAO-uitkering niet tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet-zelfstandige arbeid, dan wel het brutobedrag van de WAO-uitkering voor minder dan 90 percent, in de belastingheffing wordt betrokken in Portugal. Niet in geschil is dat de WAO-uitkering feitelijk in Portugal volledig tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief in de belastingheffing is betrokken. Dat is echter niet doorslaggevend omdat – zie 3.1 – het erom gaat hoe de WAO-uitkering volgens de wetgeving in Portugal in de belastingheffing moet worden betrokken.
Nu de WAO-uitkering feitelijk volledig in de belastingheffing is betrokken tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief in Portugal, ligt het op de weg van de inspecteur om voldoende onderbouwd uiteen te zetten dat niettemin toch aan voorwaarde b is voldaan. Deze onderbouwing heeft de inspecteur niet gegeven. In zijn reactie van 23 november 2020 heeft de inspecteur volstaan met een verwijzing naar zijn verweerschrift en de reactie van 25 maart 2020 op de voorgestelde prejudiciële vragen. Dat is onvoldoende. In deze stukken is de stelling te vinden dat Portugal altijd credit verleent voor socialezekerheidsuitkeringen die het bedrag van € 10.000 overschrijden, alsmede de stelling dat de reden dat belanghebbende geen credit heeft ontvangen, te wijten is aan het feit dat belanghebbende aan de Portugese belastingautoriteiten niet (voldoende) duidelijk heeft gemaakt dat het gaat om een socialezekerheidsuitkering. Dit is onvoldoende als onderbouwing. Zeker gelet op het antwoord van de Hoge Raad op de vraag van de rechtbank over de betekenis van een maatregel ter voorkoming van dubbele belasting voor de toepassing van voorwaarde b, had de inspecteur een nadere toelichting moeten geven over de aard van de credit, met name of die credit niet een maatregel ter voorkoming van dubbele belasting is. Dat geldt te meer nu de inspecteur in zijn verweerschrift ervan lijkt uit te gaan dat de (gestelde) credit juist wel gegeven wordt in het kader van de voorkoming van dubbele belasting.3
Bij gebrek aan voldoende onderbouwing door de inspecteur komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de juistheid van stellingen over het Portugese recht.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat aan voorwaarde b is voldaan. Dit betekent dat het heffingsrecht over de WAO-uitkering van belanghebbende in de buitenlandse periode van € 16.745 niet aan Nederland maar aan Portugal toekomt. Het beroep is daarom gegrond. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 moet wat betreft de IB worden verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 26.389 minus € 16.745 is) € 9.644.
Tot slot
Belanghebbende heeft in de reactie van 9 december 2020 ook nog opmerkingen gemaakt over opgelegde aanslagen over de jaren 2017 en 2018. Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank daarover op dat de rechtbank over die aanslagen in deze procedure geen oordeel kan geven, omdat deze procedure geen betrekking heeft op die aanslagen. Indien belanghebbende het niet eens is met de aanslagen, moet zij bezwaar maken bij de inspecteur (of – indien de bezwaartermijn reeds verstreken is – een verzoek om ambtshalve vermindering bij de inspecteur doen).