Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-01-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:264, AWB - 12 _ 29
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-01-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:264, AWB - 12 _ 29
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 21 januari 2021
- Datum publicatie
- 5 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:264
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:3770, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 12 _ 29
Inhoudsindicatie
Dividendbelasting / internationaal, dividendbelastingzaken, einduitspraak na prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, wijze van rechtsherstel, fbi-vergelijking/aandeelhouderseisen
De rechtbank overweegt dat zij de door de Hoge Raad voorgeschreven wijze van rechtsherstel (belanghebbende moet instemmen met het doen van een vervangende betaling) kan toetsen aan het unierecht. Anders dan belanghebbende ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de opvatting van de Hoge Raad dat in rechtsoverweging 84 van het Fidelity-arrest met ‘een belasting betalen’ is bedoeld een betaling aan Denemarken. Wel vraagt de rechtbank zich wat betreft de grondslag voor de vervangende betaling – de wereldwinst – af of er niet zodanige twijfel is dat niet gesproken kan worden van een acte clair. De rechtbank gaat echter niet over tot het stellen van prejudiciële vragen omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de onderhavige jaren voldeed aan de aandeelhouderseisen die aan een fbi worden gesteld. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 12/29, 12/30 en 12/152 tot en met 12/154
uitspraak van 21 januari 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] (Duitsland),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 (Verdere) loop van het geding
Voor de aanvang van het procesverloop verwijst de rechtbank naar haar beslissingen van 1 augustus 20161 (hierna: de beslissing van de rechtbank van 1 augustus 2016), 8 mei 20172 en 26 februari 20193, waarin prejudiciële vragen zijn voorgelegd aan de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de in 1.1 bedoelde prejudiciële vragen beantwoord bij beslissing van 23 oktober 2020 (hierna: de beslissing van de Hoge Raad van 23 oktober 2020).4
De rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 27 oktober 2020 in de gelegenheid gesteld op de beslissing van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 te reageren, en daarbij verzocht te melden of belanghebbende instemt met een vervangende betaling als bedoeld in die beslissing. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 10 november 2020. Daarop heeft de inspecteur gereageerd bij brief van 24 november 2020. Vervolgens heeft belanghebbende een aanvullend stuk van 27 november 2020 ingediend. Beide partijen hebben op 9 december 2020 een pleitnota toegestuurd.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2020 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
2 Feiten
Voor de vaststaande feiten verwijst de rechtbank allereerst naar de beslissing van de rechtbank van 1 augustus 2016.
In onderdeel 2.1 van de beslissing van de rechtbank van 1 augustus 2016 staat dat de aandelen van belanghebbende niet via de beurs kunnen worden aan- en verkocht maar uitsluitend verhandelbaar zijn via een systeem genaamd “global stream”. Dit laatste moet “clear stream” zijn.
In afwijking van de vastgestelde feiten in de beslissing van 1 augustus 2016 stelt belanghebbende nu dat de aandelen wél via de beurs verhandelbaar zijn, hetgeen door de inspecteur wordt bestreden.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de in onderdeel 1.1 van de beslissing van de rechtbank van 1 augustus 2016 bedoelde Nederlandse dividendbelasting en op vergoeding van rente over die teruggaaf.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, teruggaaf van dividendbelasting tot de in onderdeel 1.1 van de beslissing van de rechtbank van 1 augustus 2016 genoemde bedragen en vergoeding van rente over die teruggaaf. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.