Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3005, AWB - 17 _ 7568 t/m 17_7580

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3005, AWB - 17 _ 7568 t/m 17_7580

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 mei 2021
Datum publicatie
28 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3005
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7568 t/m 17_7580

Inhoudsindicatie

De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat in de fiscale procedures ingebrachte stukken van bewijs moeten worden uitgesloten. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat belanghebbende over de jaren 2013 en 2014 niet de vereiste aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting heeft gedaan. De schattingen van de inspecteur zijn niet onredelijk. Dat rechtbank acht de gegevens uit het I&R-systeem bruikbaar voor het bewijs. De voor de jaren 2011 en 2012 opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw en de naheffingsaanslagen OB worden vernietigd omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende inkomen/omzet niet in haar aangiften heeft verantwoord.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/7568 tot en met 17/7580

uitspraak van 25 mei 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2013 navorderingsaanslagen en voor het jaar 2014 definitieve aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd. Voor de jaren 2011 tot en met 2015 heeft de inspecteur naheffingsaanslagen omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd (hierna gezamenlijk: de aanslagen). Bij alle aanslagen heeft de inspecteur bij gelijktijdige beschikkingen heffings-/belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 18 oktober 2017 heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2011 tot en met 2013 en de definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw over 2014 gehandhaafd. Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 20 oktober 2017 heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen OB over de jaren 2011 tot en met 2015 gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 23 november 2017, ontvangen bij de rechtbank op 24 november 2017, beroepen ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46 per ingediend beroep voor de IB/PVV en de Zvw en € 168 per ingediend beroep voor de OB.

1.4.

De inspecteur heeft voor alle zaken één verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft op 4 maart 2020, 13 maart 2020 en 7 januari 2021 nadere stukken ingediend. De inspecteur heeft op 4 januari 2021, op verzoek van de rechtbank, nadere stukken ingediend. Op 13 januari 2021 heeft de inspecteur een pleitnota ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2021 te Breda.

Voor een overzicht van de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van die zitting waarvan een afschrift gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen is verstuurd.

1.7.

De voorzitter heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd binnen zes weken.

1.8.

Bij brieven met dagtekening 1 maart 2021 en 12 april 2021 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn steeds met zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met de heer [echtgenoot] (hierna: de echtgenoot). Samen hebben zij twee dochters. Op naam van belanghebbende staat in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel een onderneming met de handelsnaam ‘ [onderneming] ’ ingeschreven (hierna: de onderneming). De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de verkoop van hondenpups.

2.2.

Tot 14 februari 2013 was de onderneming gevestigd op het adres [adres 1] te [woonplaats] , zijnde het woonadres van belanghebbende. Vanaf 14 februari 2013 is de onderneming gevestigd op het adres [adres 2] te [woonplaats] .

2.3.

Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, aangiften IB/PVV ingediend voor de jaren 2011 tot en met 2014 naar de volgende belastbare inkomens en bijdrage-inkomens.

2011

2012

2013

2014*

Belastbaar inkomen box 1:

€ 676

€ 0

€ 2.752

€ 366.693

Belastbaar inkomen box 3:

€ 6.581

€ 7.159

€ 6.488

€ 0

Bijdrage-inkomen:

€ 676

€ 0

€ 2.752

€ 366.693

*aangifte ingediend conform bevindingen boekenonderzoek (zie 2.9).

De inspecteur heeft over de jaren 2011 tot en met 2014 de definitieve aanslagen conform de ingediende aangiften opgelegd.

2.4.

Op 6 januari 2016 is onder leiding van de Officier van Justitie een strafrechtelijk onderzoek gestart genaamd [onderzoek] . Op 11 april 2016 heeft, onder leiding van de Officier van Justitie, in de woning van belanghebbende een doorzoeking plaatsgevonden. Onder andere zijn toen administratieve bescheiden en € 187.641,54 aan contant geld in beslag genomen.

2.5.

Op 11 februari 2016 heeft de inspecteur een artikel 55 AWR-verzoek gedaan aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) in verband met de belastingaanslagen ten name van belanghebbende en de echtgenoot over de jaren 2011 tot en met 2015, waarbij specifiek wordt gevraagd om gegevens die zijn geregistreerd met betrekking tot import, export, geboorte, sterfte, aanvoer en afvoer van honden door (onder meer) genoemde personen. De inspecteur heeft van de NVWA een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer 95 801 en dagtekening 4 oktober 2016 ontvangen.

2.6.

Bij brief van 18 mei 2016 heeft de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd naar de middelen IB/PVV van belanghebbende en de echtgenoot en OB van de [onderneming] voor de jaren 2011 tot en met 2015.

2.7.

Op 27 mei 2016 heeft de inspecteur een artikel 55 AWR-verzoek gedaan aan de Officier van Justitie om informatie uit het strafrechtelijk onderzoek tegen belanghebbende en de echtgenoot te verkrijgen met het oog op de beoordeling van de aangiften 2011 tot en met 2016 van belanghebbende en de echtgenoot.

2.8.

Op 1 juni 2016 heeft de Officier van Justitie (de advocaat van) belanghebbende geïnformeerd over het instellen van een fiscaal strafrechtelijk onderzoek op grond van artikel 69, tweede lid, van de AWR en artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Op 10, 11 en 12 oktober 2016 zijn belanghebbende en de echtgenoot door de politie gehoord in verband met het onjuist doen van aangifte en witwassen. Belanghebbende en de echtgenoot hebben zich beroepen op hun zwijgrecht.

2.9.

De inspecteur heeft het concept controlerapport van het onder 2.6 genoemde boekenonderzoek op 1 november 2016 aan de echtgenoot van belanghebbende overhandigd. In dit rapport heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de onderneming niet wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak, zoals belanghebbende heeft aangegeven, maar dat sprake is van een vennootschap onder firma tussen belanghebbende en de echtgenoot, dat belanghebbende niet alle opbrengsten in haar administratie heeft verantwoord en dat zij meer inkomen moet hebben gehad dan in de ingediende aangiften is verantwoord. In het rapport heeft de inspecteur geconcludeerd dat de administratie niet kan dienen als basis voor de fiscale aangiften, omdat de kasadministratie en de verantwoorde omzet niet juist en/of onvolledig is. In het rapport worden onder meer bevindingen benoemd ter zake van de financiële administratie, alsmede hondenpaspoortregistraties, accounts bij [naam 1] en registraties in het registratiesysteem van de NVWA (hierna: het I&R-systeem). Ook is bij het rapport een vermogensvergelijking gevoegd, waaruit volgt dat in de jaren 2011 en 2015 sprake was van een positief netto privé en in de jaren 2012 tot en met 2014 een negatief netto privé. De inspecteur heeft een theoretische omzetberekening opgesteld,

waarbij hij voor de jaren 2014 en 2015 gebruik heeft gemaakt van een gemiddelde verkoopprijs zoals deze volgt uit de aangetroffen verkoopovereenkomsten. Uit de theoretische omzetberekening volgt dat belanghebbende de volgende bedragen aan omzet niet zou hebben aangegeven.

I&R-registraties

Gemiddelde prijs inclusief OB

Theoretische omzet exclusief OB

Aangegeven omzet

Correctie

2011

Nvt

€ 400.000

€ 62.971

€ 337.029

2012

Nvt

€ 400.000

€ 73.104

€ 326.896

2013*

644

€ 500

€ 366.115

€ 90.322

€ 275.793

2014

1.276

€ 464,73

€ 490.079

€ 77.343

€ 412.736

2015

1.261

€ 494,32

€ 515.155

€ 41.302

€ 473.853

*de registratieplicht is ingevoerd per 1 april 2013. Om die reden zijn registraties vanaf 1 april 2013 bekend (berekende omzet € 266.115). Voor de periode van 1 januari tot en met 31 maart 2013 heeft de inspecteur een schatting van de omzet, gelijk aan de jaren 2011 en 2012, toegepast (€ 100.000).

2.10.

Bij brief van 29 november 2016 heeft belanghebbende op het conceptcontrolerapport gereageerd. Naar aanleiding van die reactie heeft de inspecteur geen aanleiding gezien een vaststellingsovereenkomst te sluiten met belanghebbende of het conceptcontrolerapport te herzien. Op 21 december 2016 heeft de inspecteur het definitieve controlerapport uitgereikt. Op diezelfde datum heeft de inspecteur de naheffings- en navorderingsaanslagen IB/PVV, Zvw en OB over 2011 aan belanghebbende opgelegd. De navorderings-, naheffings- en definitieve aanslagen IB/PVV, Zvw en OB over de overige jaren heeft de inspecteur later opgelegd.

2.11.

Belanghebbende heeft tegen de aanslagen tijdig bezwaar gemaakt. Op 6 april 2017 heeft een eerste hoorgesprek plaatsgevonden. Daarna heeft belanghebbende diverse stukken aan de inspecteur gestuurd. Op 19 september 2017 heeft wederom een hoorgesprek plaatsgehad. In hetgeen is gewisseld in de bezwaarfase heeft de inspecteur geen aanleiding gezien om de aanslagen te verminderen. Hij heeft de bezwaren ongegrond verklaard.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen zijn de volgende punten in geschil:

  1. Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

  2. Is sprake van bevooroordeeld en/of onzorgvuldig handelen dan wel schending van de onschuldpresumptie dan wel moeten bewijsmiddelen buiten beschouwing worden gelaten?

  3. Heeft belanghebbende de vereiste aangiften gedaan?

  4. Zijn de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen opgelegd? Meer specifiek: heeft belanghebbende over de jaren 2011 tot en met 2015 meer inkomsten genoten/omzet behaald dan zij heeft verantwoord? Indien dat zo is, hoeveel meer inkomen/omzet heeft zij behaald?

  5. Is de heffings- en belastingrente terecht en tot de juiste bedragen in rekening gebracht?

Ook heeft belanghebbende verzocht om een (integrale) proceskostenvergoeding en om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen OB over de jaren 2011 tot en met 2015, vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2011 tot en met 2013 en vermindering van de definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw over 2014.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing