Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3258, AWB - 19 _ 4081

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3258, AWB - 19 _ 4081

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
23 juni 2021
Datum publicatie
6 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3258
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4081

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 19/4081 t/m 19/4090

uitspraak van 23 juni 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats 1] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016 (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd en gelijktijdig bij beschikkingen boetes opgelegd en heffings- en belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Het tegen de (navorderings-)aanslagen gemaakte bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur op 6 december 2018 ontvangen.

1.3.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 juni 2019 de (navorderings)aanslagen, rentebeschikkingen en boetebeschikkingen verminderd.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 6 augustus 2019, ontvangen bij de rechtbank op 6 augustus 2019, beroep ingesteld.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Op verzoek van de rechtbank heeft de inspecteur vóór de zitting stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde dhr. T. Hospels verbonden aan Bureau Aard te Valkenswaard, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.8.

De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd.

1.9.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is geboren op [datum 1] 1960. Hij is getrouwd met [echtgenote] . Samen hebben ze twee kinderen, [zoon] , geboren op [datum 2] 1984 (hierna: de zoon) en [dochter] , geboren op [datum 3] 1989 (hierna: de dochter). Belanghebbende woont met zijn gezin in een huurhuis aan [adres 1] te [plaats 1] .

2.2.

Belanghebbende drijft sinds september 2000 een onderneming. Bij de Kamer van Koophandel staat de onderneming van belanghebbende geregistreerd als een eenmanszaak met als activiteit de groothandel in en verkoop van electro-technische apparaten, meubelen en klein-meubelen, horloges en juwelen.

2.3.

Belanghebbende heeft op 17 december 2008 het woonhuis [adres 2] te [plaats 1] (hierna: de woning) voor een bedrag van € 120.000 gekocht. Op deze woning is een hypotheekrecht van € 114.000 gevestigd. Belanghebbende is verder eigenaar van een garage op [adres 3] in [plaats 1] en een garage op [adres 4] in [plaats 2] .

2.4.

Op 25 november 2008 heeft belanghebbende met [persoon] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning. Deze overeenkomst luidt:

“1.1. Verhuurder verhuurt aan huurder en huurder huurt van verhuurder de woonruimte, hierna 'het gehuurde' genoemd, plaatselijk bekend als: woonhuis voorzien van CV en tuin, staande en gelegen aan de: [adres 2] [postcode] [plaats 1]

1.2

Het gehuurde is uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als woonruimte voor huurder t.w. [persoon] . (…)

Duur, verlenging en opzegging

3.1

Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van minimaal 12 kalendermaanden ingaande op 15-12-2008 en lopende tot en met 15-12-2008. Dit is de voortzetting van het contract dat al loopt sinds 01-05-2006 op naam van de vorige eigenaar.

Tijdens deze periode kunnen partijen deze overeenkomst niet tussentijds door opzegging beëindigen.

Betalingsverplichting, betaalperiode

4.1

Met ingang van de ingangsdatum van deze huurovereenkomst bestaat de betalingsverplichting van huurder uit

- de huurprijs

- de vergoeding voor de onder 6 genoemde bijkomende leveringen en diensten (servicekosten).

(…)

4.4

Per betaalperiode van één maand bedraagt

- de huurprijs € 950,-

(…).

4.5

Met het oog op de datum van ingang van deze overeenkomst heeft de eerste betaalperiode betrekking op de periode van 15-12-2008 tot en met 15-01-2009 en is het over deze eerste periode verschuldigde bedrag € 950,- + borg ad €1.900,-.

Huurder zal dit bedrag voldoen vóór of op 15-12-2008.

Huurprijswijziging

5.1

De huurprijs kan op voorstel van verhuurder voor het eerst per 01-07-2009 en vervolgens jaarlijks worden gewijzigd met een percentage dat maximaal gelijk is aan het op de ingangsdatum van die wijziging wettelijk toegestane percentage voor woonruimte met een niet-geliberaliseerde huurprijs bij gebreke waarvan de huurprijsaanpassing plaatsvindt overeenkomstig het gestelde in 5.2.

Leveringen en diensten

(…)

Woonplaats

7. Vanaf de ingangsdatum van de huur worden alle mededelingen van verhuurder aan huurder in verband met de uitvoering van dit huurcontract gericht aan het adres van het gehuurde, zijnde het werkelijke woonadres van huurder.”

2.5.

Belanghebbende is op 28 februari 2013 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2012. Hij heeft op 24 september 2013 de aangiften IB/PVV en Zvw 2012 ingediend. Het verzamelinkomen volgens de aangifte is € 0, bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning van € 0 en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 0. De aanslagen IB/PVV en Zvw 2012 zijn op 13 december 2013 opgelegd conform de aangiften.

2.6.

Belanghebbende is op 28 februari 2014 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2013. Hij heeft op 5 februari 2015 de aangiften IB/PVV en Zvw 2013 ingediend. Het verzamelinkomen volgens de aangifte is € -14.490, bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning van € -14.490 en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 0. De aanslagen IB/PVV en Zvw 2013 zijn op 29 november 2017 opgelegd conform de aangiften.

2.7.

Belanghebbende is op 28 februari 2015 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2014. Hij heeft op 7 juni 2016 de aangiften IB/PVV en Zvw 2014 ingediend. Het verzamelinkomen volgens de aangifte is € 0, bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning van € 0 en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 0. De aanslagen IB/PVV en Zvw 2014 zijn op 14 december 2017 opgelegd conform de aangiften.

2.8.

Belanghebbende is op 28 februari 2016 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2015. Hij heeft op 24 november 2016 de aangiften IB/PVV en Zvw 2015 ingediend. Het verzamelinkomen volgens de aangifte is € -7.290, bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning van € -7.290 en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 0.

2.9.

Belanghebbende is op 28 februari 2017 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2016. Hij heeft op 12 oktober 2017 de aangiften IB/PVV en Zvw 2016 ingediend. Het verzamelinkomen volgens de aangifte is € 1.064, bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.064 en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 0.

2.10.

Op 19 oktober 2016 heeft de politie Oost-Brabant in de woning een hennepkwekerij aangetroffen. Deze kwekerij besloeg twee kweekruimtes waarin 166 hennepplanten in de ene ruimte en 163 hennepplanten in de andere ruimte zijn aangetroffen.

2.11.

De politie is vervolgens een strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende gestart. In het kader van dat onderzoek heeft de politie Oost-Brabant een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij (hierna: het rapport) opgesteld. In dit rapport is de politie uitgegaan van 36 oogsten. Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend op € 1.233.814,68. De Officier van Justitie heeft op 30 augustus 2017 toestemming gegeven dit rapport op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aan de inspecteur te verstrekken.

2.12.

De inspecteur heeft naar aanleiding van het rapport op 31 mei 2018 een controlerapport opgesteld. Het controlerapport vermeldt onder meer het volgende:

“ (…). 3. Kwalificatie inkomsten De inkomsten zoals berekend in hoofdstuk 6 van dit controlerapport zijn te belasten als resultaat uit overige werkzaamheden. De inkomsten zijn niet genoten uit een voor belastingplichtige rekening gedreven onderneming, er is geen sprake van (vroegere) loon uit een (vroegere) dienstbetrekking en loon uit een (vroegere) fictieve dienstbetrekking inzake deze inkomsten.

Ik ben van mening dat artikel 3:90 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 voor deze inkomsten van toepassing is. (…) 6. Berekening resultaat overige werkzaamheden (…) Uit onderzoek is gebleken dat op 19 oktober 2016 door de politie Oost Brabant in het pand [adres 2] te [plaats 1] in twee kweekruimten een hennepkwekerij is aangetroffen, zijnde hennep een middel vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst II.

Uit het strafrechtelijk onderzoek van de politie Oost Brabant blijkt dat belastingplichtige als verdachte is aangemerkt. Uit het strafrechtelijk onderzoek van de politie Oost Brabant is tevens naar voren gekomen dat, in de periode van 19 mei 2009 tot 19 oktober 2016, er 36 eerdere oogsten hebben plaatsgevonden. (…)

Het voordeel dat hiermee is behaald bereken ik zoals hieronder is aangegeven. Ik maak daarbij gebruik van het reeds genoemde rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar.

Dit leidt tot de volgende opbrengstberekening:

Uit het onderzoek is gebleken dat in de periode van 19 mei 2009 tot 19 oktober 2016 er sprake is van 36 oogsten á 166 hennepplanten in kweekruimte 1 en 163 hennepplanten in kweekruimte 2 uitgaande van een groeicyclus van 10 weken. Waarbij ik ben uitgegaan van de norm, zoals vermeld in het proces-verbaal van de politie Oost Brabant, zijnde 28,2 gram per plant voor kweekruimte 1 en 2. De gramprijs wordt door mij voor de jaren 2012 tot en met 2015 gesteld op € 3,28 en voor het jaar 2016 op € 4,07, zijnde de prijs die op dat moment in de markt gehanteerd is.

Dit leidt tot de volgende opbrengstberekening:

2012

Kweekruimte 1

- 166 planten X 28,2 gram = 4.681,2 gram

- 4.681,2 gram X € 3,28 = € 15.354,34.

Kweekruimte 2

- 163 planten X 28,2 gram = 4.596,6 gram - 4.596,6 gram X € 3,28 = € 15.076,85.

De opbrengst voor het jaar 2012 komt hierdoor op € 152.155,00 voor 5 oogsten

2013

Kweekruimte 1

- 166 planten X 28,2 gram = 4.681,2 gram

- 4.681,2 gram X € 3,28 = €15.354,34.

Kweekruimte 2

- 163 planten X 28,2 gram = 4.596,6 gram

- 4.596,6 gram X € 3,28 = € 15.076,85.

De opbrengst voor het jaar 2013 komt hierdoor op € 152.155,00 voor 5 oogsten.

2014

Kweekruimte 1

- 166 planten X 28,2 gram = 4.681,2 gram

- 4.681,2 gram X € 3,28 = € 15.354,34.

Kweekruimte 2

-163 planten X 28,2 gram = 4.596,6 gram

- 4.596,6 gram X € 3,28 = € 15.076,85

De opbrengst voor het jaar 2014 komt hierdoor op € 152.155,00 voor 5 oogsten.

2015

Kweekruimte 1

- 166 planten X 28,2 gram = 4.681,2 gram

- 4.681,2 gram X € 3,28 = € 15.354,34.

Kweekruimte 2

- 163 planten X 28,2 gram = 4.596,6 gram

- 4.596,6 gram X € 3,28 = € 15.076,85

De opbrengst voor het jaar 2015 komt hierdoor op € 152.155,00 voor 5 oogsten.

2016

Kweekruimte 1

- 166 planten X 28,2 gram = 4.681,2 gram

- 4.681,2 gram X € 4,07 = € 19.052,48

Kweekruimte 2

- 163 planten X 28,2 gram = 4.596,6 gram

- 4.596,6 gram X € 4,07 = € 18.708,16.

De opbrengst voor het jaar 206 komt hierdoor op € 151.042,00 voor 4 oogsten. (…)”

2.13.

Belanghebbende heeft bij brieven van 3 juli en 19 oktober 2018 gereageerd op het controlerapport. De inspecteur heeft bij brief van 9 november 2018 het volgende laten weten:

“Naar aanleiding van bovenstaande ben ik tot de volgende conclusie gekomen. De inkomens over de jaren 2012 tot en met 2016 zullen worden gecorrigeerd conform mijn rapport van 31 mei 2018. De inning van de aanslagen zal worden aangehouden totdat de strafrechter uitspraak heeft gedaan over deze zaak. Over deze periode zal dan ook geen invorderingsrente worden berekend. Indien de strafrechter de ontnemingsvordering heeft vastgesteld op nihil omdat hij, op grond van wat u ter zitting heeft aangedragen, heeft vastgesteld dat er geen sprake is geweest opbrengsten, kan dit voor de belastingdienst aanleiding zijn, de opbrengst uit overige werkzaamheden ook op nihil te stellen.

Boete mededeling.

Bij de aanslagen 2012 tot en met 2014 zal de vergrijpboete worden opgelegd ingevolge artikel 67d van de Algemene Wet Inzake Rijksbelastingen en de paragrafen 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.

Bij de aanslagen 2015 en 2016 zal de vergrijpboete worden opgelegd ingevolge artikel 67d van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen en de paragrafen 25 en 26 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.

De feiten en omstandigheden op grond waarvan ik deze vergrijpboete zal opleggen betreft het feit dat de inkomsten uit handel in verdovende middelen niet in de aangiften zijn aangegeven. Ik ben van mening dat er ter zake van het niet aangeven van betreffende inkomsten, sprake is van opzet en dat bewust is nagelaten de genoemde inkomstenbestanddelen aan te geven met het oogmerk belasting te ontduiken. Ik ben van mening dat er sprake is van opzet dan wel voorwaardelijke opzet.”

2.14.

De inspecteur heeft de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2012, 2013, 2014 met de beschikkingen vergrijpboeten en belastingrente met dagtekeningen van 17 november 2018 en 24 november 2018 opgelegd. De aanslagen IB/PVV en Zvw 2015 zijn op 23 november 2018 opgelegd en die voor 2016 op 30 november 2018. Belanghebbende heeft op 4 december 2018 bezwaar gemaakt. Het betreft de volgende (navorderings-)aanslagen:

aanslag

jaar

aanslagnummer

Belastbaar inkomen uit werk en woning/ bijdrage inkomen

boete

rente

navorderingsaanslag IB/PVV

2012

[aanslagnummer] .H.27.01

€ 139.169

€ 30.728

€ 12.696

navorderingsaanslag Zvw

2012

[aanslagnummer] .W.27.01.4

€ 50.064

€ 496

navorderingsaanslag IB/PVV

2013

[aanslagnummer] .H.37.01

€ 124.679

€ 27.849

€ 9.571

navorderingsaanslag Zvw

2013

[aanslagnummer] .W.37.01.4

€ 50.853

€ 476

navorderingsaanslag IB/PVV

2014

[aanslagnummer] .H.47.01

€ 124.679

€ 28.157

€ 7.370

navorderingsaanslag Zvw

2014

[aanslagnummer] .W.47.01.4

€ 51.414

€ 349

aanslag IB/PVV

2015

[aanslagnummer] .H.56.01

€ 117.389

€ 26.333

€ 1.615

aanslag Zvw

2015

[aanslagnummer] .W.56.01.4

€ 51.976

€ 77

aanslag IB/PVV

2016

[aanslagnummer] .H.66.01

€ 152.106

€ 35.310

€ 4.323

aanslag Zvw

2016

[aanslagnummer] .W.66.01.4

€ 52.763

€ 174

2.15.

De Officier van Justitie heeft belanghebbende op 13 maart 2019 een kennisgeving sepot gestuurd. Hierin deelt hij het volgende mee:

“Op mijn parket is een proces-verbaal binnengekomen, waarin u als verdachte bent aangemerkt. Inmiddels heb ik besloten u daarvoor niet (verder) te vervolgen.

De reden hiervoor is dat naar mijn oordeel: er onvoldoende bewijs is.

Deze zaak is hiermee afgedaan, tenzij

a. ik op grond van nieuwe feiten of omstandigheden deze beslissing moet herzien;

b. het gerechtshof alsnog een vervolging beveelt. Dat kan als een ander, die is benadeeld door het feit waarvan u nu verdacht wordt, zich beklaagt over mijn beslissing u niet te vervolgen.”

Belanghebbende heeft deze brief op 18 maart 2019 aan de inspecteur doorgestuurd met het verzoek de aanslagen te verminderen.

2.16.

Bij e-mail van 22 maart 2019 heeft de inspecteur belanghebbende laten weten dat de correcties mede zijn gebaseerd op een negatief netto-privé dat uit een vermogensvergelijking blijkt. Nadat belanghebbende heeft laten weten deze vermogensvergelijking niet te kennen, schrijft de inspecteur in zijn e-mail van 27 maart 2019 het volgende:

“(…) omdat ik van de controlemedewerker de beschikking heb gekregen over een door hem opgestelde vermogensvergelijking (hierna: VV) was ik in de veronderstelling dat deze VV onderdeel uitmaakte van het controlerapport. Naar nu blijkt hebt u inderdaad niet de beschikking gekregen over de VV. Mijn excuses voor het niet eerder verstrekken van de VV. Ik sluit hem alsnog bij.

Uit de VV blijkt dat uw cliënt in 2012 een negatief netto-privé heeft van € 29.578 en in 2014 een negatief netto-privé van € 139.613. De uitgaven van uw cliënt in 2012 en 2014 overtreffen in ruime mate de bij de Belastingdienst bekend zijnde inkomsten. Om deze uitgaven te kunnen betalen moet uw cliënt over inkomsten beschikken. Het is een feit van algemene bekendheid dat uitgaven pas gedaan kunnen worden als daar een bron van inkomen tegenover staat. Nu de strafzaak (verdenking van betrokkenheid bij hennepteelt) tegen uw cliënt is geseponeerd zal uw cliënt dus over een andere bron van inkomen - een onbekende bron van inkomen - dienen te beschikken om de uitgaven te kunnen financieren.

Alvorens uitspraak op bezwaar te doen verzoek ik u om gemotiveerd, en zover als mogelijk onderbouwd, op de VV te reageren. Na ontvangst van uw reactie zal ik binnen een redelijke termijn uitspraak doen op de ingediende bezwaarschriften.”

2.17.

Bij brief van 15 april 2019 heeft belanghebbende op de vermogensvergelijking gereageerd. De inspecteur heeft bij e-mail van 3 juni 2019 laten weten het wenselijk te achten nader onderzoek te doen. Bij brief van 11 juni 2019 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld.

2.18.

Op 25 juni 2019 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 juni 2019 de (navorderings)aanslagen als volgt verminderd:

aanslag

Jaar

Belastbaar inkomen uit werk en woning/ bijdrage inkomen

Boete

Rente

navorderingsaanslag IB/PVV

2012

€ 41.247

€ 3.306

€ 1.816

navorderingsaanslag Zvw

2012

€ 41.247

€ 409

navorderingsaanslag IB/PVV

2013

€ 17.949

€ 2.694

€ 893

navorderingsaanslag Zvw

2013

€ 17.949

€ 168

navorderingsaanslag IB/PVV

2014

€ 98.116

€ 21.251

€ 5.631

navorderingsaanslag Zvw

2014

€ 98.116

aanslag IB/PVV

2015

€ 24.028

€ 2.337

€ 143

aanslag Zvw

2015

€ 24.028

€ 35

aanslag IB/PVV

2016

€ 28.315

€ 2.865

€ 350

aanslag Zvw

2016

€ 28.315

€ 91

3 Geschil

3.1.

In geschil zijn de volgende vragen:

I. Zijn de aanslagen in strijd met de onschuldpresumptie gehandhaafd?

II. Zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2012, 2013 en 2014 terecht opgelegd?

III. Heeft belanghebbende de vereiste aangiften IB/PVV en Zvw over de jaren 2012 tot en met 2016 gedaan?

IV. Zijn de aanslagen en beschikkingen IB/PVV en Zvw over de jaren 2012 tot en met 2016 tot de juiste bedragen vastgesteld?

V. Heeft de inspecteur terecht vergrijpboetes opgelegd?

VI. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen, vermindering van de aanslagen tot het aangegeven inkomen, vernietiging van de boetebeschikkingen en een proceskostenvergoeding. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep voor de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 en ongegrondverklaring voor 2016.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing