Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3286, BRE-18_2497_2498_2499
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3286, BRE-18_2497_2498_2499
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 28 mei 2021
- Datum publicatie
- 19 juli 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:3286
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2023:3802, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BRE-18_2497_2498_2499
Inhoudsindicatie
voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/2497, 2498 en 2499
uitspraak van 28 mei 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ( [land] ),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2013, 2014 en 2015 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbare winst van € 10.000. Tevens is voor elk jaar bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een verzuimboete van € 2.639 opgelegd.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 15 maart 2018 de aanslagen verminderd tot aanslagen berekend naar belastbare bedragen van nihil en het verlies vastgesteld op € 142.659 voor 2013, € 100.281 voor 2014 en € 46.566 voor 2015. De verzuimboeten zijn in de uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 april 2018, ontvangen bij de rechtbank op 23 april 2018, beroep ingesteld. Ter zake van elk beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, prof.mr. G.J.M.E. de Bont en mr. C.J.M. Perraud, gemachtigden, verbonden aan de Bont Advocaten te Amsterdam, en [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] , namens de inspecteur.
De inspecteur heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van de gemachtigde wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Gemachtigde heeft ter zitting zijn pleitnota voorgedragen.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is een Stichting Particulier Fonds , gevestigd in [plaats] , [land] , en is op 20 oktober 2011 door [nv 1] (hierna: [nv 1] .
Bij overeenkomst van 2 december 2011 heeft [persoon 1] op grond van artikel 10, lid 4 van de statuten benoemd als haar opvolger. In deze overeenkomst is het volgende vermeld:
“2. De bevoegdheden van de oprichter, met inbegrip van de bevoegdheid om een volgende natuurlijk of rechtsperso(o)n(en) als oprichter te benoemen, zijn persoonlijk en kunnen niet worden uitgeoefend door een ander persoon (zelfs niet in het geval van het faillissement van de oprichter) en gaan niet over op zijn erfgenamen. Indien de bevoegdheden van oprichter mochten beëindigen of tijdelijk niet kunnen worden uitgeoefend, dan gaan deze bevoegdheden over op de raad van toezicht en indien er geen raad van toezicht is op het bestuur van [stichting 2] .”
Bij overeenkomst van 10 december 2011 heeft [persoon 1] zijn zonen [zoon 1] en [zoon 2] als opvolgers benoemd.
Sinds 2011 bestond het bestuur van [stichting 2] uit [nv 2] en was [persoon 2] enig lid van de raad van toezicht.
Het handelsregister van [land] vermeldt het volgende over belanghebbende:
“Bedrijfsomschrijving: 1. Het doen van uitkeringen uit haar vermogen aan zodanige instellingen en personen als het bestuur zal bepalen en het verschaffen van financiële bijstand aan die instellingen en personen door middel van leningen, garanties, lijfrente-overeenkomsten en daarmee vergelijkbare regelingen.
2. De stichting is niet gerechtigd winst te maken door middel van het uitoefenen van een bedrijf als bedoeld in Boek 2:50 van het BurgerlijkWetboek.*
1. De stichting tracht haar doel te bereiken door:
1. het verkrijgen, bezitten en beheren van haar vermogen.
2. het oprichten van rechtspersonen;
2. De stichting is gerechtigd om haar vermogen te beleggen in efecten, waaronder begrepen aandelen, andere bewijzen van deelgerechtigdheid en obligaties, depositobewijzen, alsmede rentedragende vorderingen hoe ook genaamd, alsmede in alle andere lichamelijke of onlichamelijke, roerende of onroerende zaken.
3. De stichting is voorts gerechtigd om vermogensbestanddelen van de stichting geheel of gedeeltelijke om niet, al dan niet fiduciair, over te dragen in beheer en bezit aan één of meer trusts of trustees of vertrouwenspersonen, die in welk land dan ook gevestigd kunnen zijn, en die bedoelde vermogensbestanddelen houden ten behoeve van de stichting, en/of haar crediteuren, de persoon of personen met oprichtersbevoegdheden of andere door het bestuur aangewezen personen, een en ander overeenkomstig de bepalingen krachtens welke zodanige trustverhouding of fiduciaire eigendom is aangegaan.**
Het vermogen van de stichting bestaat uit de middelen die door de oprichter worden ingebracht, alsmede uit andere vermogensbestanddelen die van anderen worden verkregen, het inkomen uit die vermogensbestanddelen, en alle andere wettige middelen.”
In 2011 heeft belanghebbende 34 onroerende zaken in het nieuwbouwproject Made-Oost te Drimmelen van [project] van [zoon 1] en [zoon 2] gekocht. Belanghebbende was van plan deze onroerende zaken te verhuren, maar heeft daarvan afgezien na invoering van de verhuurdersheffing. In 2012, 2013, 2014 en 2015 zijn 32 onroerende zaken weer verkocht. Belanghebbende heeft hiermee verlies geleden. De overige onroerende zaken zijn in 2016 verkocht.
Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting over 2013, 2014 en 2015. Bij brieven van 30 maart 2016 heeft de inspecteur belanghebbende een herinnering gestuurd voor de aangiften vennootschapsbelasting over 2013 en 2014. Op 17 mei 2016 heeft de inspecteur voor de jaren 2013 en 2014 een aanmaning gestuurd.
Bij brief van 1 juli 2016 heeft de inspecteur een herinnering gestuurd voor de aangifte vpb over 2015 en op 30 augustus 2016 heeft hij een aanmaning voor 2015 gestuurd.
De Inspecteur heeft ambtshalve de volgende aanslagen opgelegd. Deze aanslagen zijn bij uitspraken op bezwaar van 15 maart 2018 als volgt verminderd:
Jaar |
Dagtekening |
Belastbaar bedrag |
Belastingrente |
Vastgesteld verlies |
Belastingrente |
2013 |
6 augustus 2016 |
€ 10.000 |
€ 358 |
€ 142.659 |
nihil |
2014 |
13 augustus 2016 |
€ 10.000 |
€ 198 |
€ 100.281 |
nihil |
2015 |
29 oktober 2016 |
€ 10.000 |
€ 71 |
€ 45.566 |
nihil |
Bij elk van de aanslagen heeft de inspecteur bij beschikking een verzuimboete van € 2.639 opgelegd.
3 Geschil
In geschil zijn de volgende vragen:
- -
-
Is belanghebbende buitenlands belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting?
- -
-
Heeft de inspecteur terecht een verzuimboete opgelegd?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert primair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de aanslagen en subsidiair tot vernietiging van de verzuimboeten.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.