Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3583, AWB - 20 _ 7156

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3583, AWB - 20 _ 7156

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
16 juli 2021
Datum publicatie
30 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3583
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7156

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/7156

uitspraak van 16 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 30 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde verzuimboete bij de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over de periode 7 januari 2020 tot en met 6 april 2020 ([aanslagnummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur [inspecteur].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende staat volgens de Basisregistratie Personen (Brp) ingeschreven op het adres [adres]. Volgens het kentekenregister heeft hij een personenauto van het merk Honda, type Insight met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto) op zijn naam staan.

2.2.

Met dagtekening 7 januari 2020 is een aan belanghebbende gerichte rekening motorijtuigenbelasting opgemaakt tot een bedrag van € 146 voor het tijdvak 7 januari 2020 tot en met 6 april 2020 (hierna: de rekening motorrijtuigenbelasting). Belanghebbende heeft de rekening motorrijtuigenbelasting niet ontvangen. De verschuldigde belasting is niet betaald vóór de uiterste betaaldatum van 8 februari 2020.

2.3.

Met dagtekening 25 maart 2020 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting met [aanslagnummer] opgelegd voor een bedrag van € 146. Gelijktijdig met deze naheffingsaanslag is aan belanghebbende een verzuimboete van € 55 opgelegd wegens het niet tijdig voldoen van de motorrijtuigenbelasting.

2.4.

Tussen partijen is in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd.

2.5.

De inspecteur heeft de onderhavige verzuimboete opgelegd op grond van artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Dit artikellid bepaalt dat indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur hem een verzuimboete van ten hoogste € 5.514 kan opleggen. Paragraaf 33 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) bepaalt in aanvulling op het voorgaande dat de inspecteur in het geval dat de verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet (tijdig) is voldaan, een boete oplegt van 1% van het hiervoor genoemde wettelijk maximum, zijnde afgerond € 55. De boete blijft achterwege wanneer de belastingplichtige in de periode van één jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop belanghebbende in verzuim is, niet eerder in verzuim is geweest. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in het jaar voorafgaand aan het opleggen van de verzuimboete, éénmaal eerder de verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet tijdig heeft voldaan, namelijk met betrekking tot de periode 7 april tot en met 6 juni 2019.

2.6.

Artikel 15 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) bepaalt dat, in afwijking van artikel 19 van de AWR, de belasting moet zijn betaald bij de aanvang van het tijdvak.

2.7.

Tussen partijen staat vast dat belanghebbende de rekening motorrijtuigenbelasting voor de onderhavige periode niet heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank laat dat onverlet dat sprake is van een verzuim in de voornoemde zin. De plicht om de motorrijtuigenbelasting te betalen vloeit direct voort uit de wet MRB (zie 2.7). De rekening motorrijtuigenbelasting kan in zoverre slechts als een betalingsherinnering worden aangemerkt. Het feit dat belanghebbende geen rekening motorrijtuigenbelasting heeft ontvangen, ontheft hem derhalve niet van zijn betalingsverplichting. Belanghebbende blijft verantwoordelijk voor de tijdige voldoening van de motorrijtuigenbelasting. Omdat vaststaat dat belanghebbende de verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet tijdig heeft voldaan, is het beboetbare verzuim begaan.

2.8.

De rechtbank overweegt verder dat de verzuimboete in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke bepaling en richtsnoeren (zie 2.5.) aan belanghebbende is opgelegd. Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat die boete bij afwezigheid van alle schuld niet in stand kan blijven.

2.9.

Belanghebbende stelt in dit verband dat de verzuimboete ten onrechte aan hem is opgelegd en voert daarvoor het volgende aan. Belanghebbende betaalt zijn rekeningen motorrijtuigenbelasting normaal gesproken door middel van de acceptgiro welke aan de rekening is gehecht. Nadat hij de rekening motorrijtuigenbelasting voor de periode 7 januari 2020 tot en met 6 april 2020 niet had ontvangen, heeft hij diverse pogingen ondernomen om te bellen met een medewerker van de Belastingtelefoon teneinde te vragen hoe hij de motorrijtuigenbelasting alsnog kon voldoen. Belanghebbende stelt dat het vanwege drukte op de telefoonlijn en de daarmee verband houdende lange wachttijd, hem niet is gelukt om een medewerker van de Belastingtelefoon te spreken. Vervolgens heeft belanghebbende afgewacht tot hij een nieuwe acceptgiro ontving, zodat hij de motorrijtuigenbelasting alsnog kon voldoen. Op grond van het voorgaande stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de verzuimboete ten onrechte aan hem is opgelegd.

2.10.

Voor zover belanghebbende met dit betoog een beroep op afwezigheid van alle schuld heeft willen doen, slaagt dit beroep niet. Van afwezigheid van alle schuld is slechts sprake als belanghebbende alle, in de gegeven omstandigheden, van hem redelijkerwijs te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. De rechtbank overweegt dat daarbij van belanghebbende kan worden verwacht dat hij, op het moment dat hij de rekening motorrijtuigenbelasting niet ontvangt, maatregelen neemt om de belasting alsnog tijdig te voldoen (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13 september 2016, nr. 15/01335, ECLI:NL:GHARL:2016:7629). Belanghebbende heeft weliswaar diverse pogingen ondernomen om in contact te komen met de Belastingdienst, maar heeft toen dat niet lukte, met het betalen van de motorrijtuigenbelasting afgewacht tot hij de naheffingsaanslag ontving. Van afwezigheid van alle schuld is in dat geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Van belanghebbende kon in ieder geval nog worden verwacht dat hij uit eigen beweging de verschuldigde belasting zou overmaken, bijvoorbeeld onder vermelding van tijdvak en kenteken. De rechtbank is van oordeel dat de boete terecht is opgelegd.

2.11.

In hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om de boete te matigen. De rechtbank acht de boete van € 55 passend en geboden.

2.12.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. P.C. van der Vegt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 16 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Deze uitspraak is enkel ondertekend door de griffier omdat de rechter is verhinderd deze te ondertekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch. De rechter die deze uitspraak heeft gedaan, is normaal gesproken als raadsheer werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hij is in 2021 als rechter-plaatsvervanger gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Een eventueel hoger beroep moet worden ingediend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, maar zal worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag, dat als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is aangewezen.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.