Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3740, 18/6426
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3740, 18/6426
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 9 juli 2021
- Datum publicatie
- 30 juli 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:3740
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:2150, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/6426
Inhoudsindicatie
18/6426 tot en met 18/6429
Inkomstenbelasting. Op grond van “omkering en verzwaring” van de bewijslast acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende inkomsten uit mensensmokkel heeft genoten. De inkomsten zijn slechts vast te stellen door middel van schatting. Die schatting van de inspecteur is redelijk. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat het de boetes heeft gematigd in verband met omkering en verzwaring van de bewijslast.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/6426 tot en met 18/6429
uitspraak van 9 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonend in [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de minister van Justitie en Veiligheid,
de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2014 en 2015 de aanslagen inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) (hierna gezamenlijk: de aanslagen) opgelegd. De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen (met gelijktijdige boete- en rentebeschikkingen) opgelegd:
jaar |
soort |
belastbaar inkomen uit werk en woning |
max. bijdrage inkomen |
vergrijpboete |
belasting-rente |
2014 |
IB/PVV |
€ 111.884 |
€ 24.830 |
€ 5.013 |
|
2014 |
Zvw |
€ 51.414 |
€ 267 |
||
2015 |
IB/PVV |
€ 72.783 |
€ 14.177 |
€ 1.849 |
|
2015 |
Zvw |
€ 51.976 |
€ 164 |
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op 17 augustus 2018 het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft bij brief van 21 september 2018, ontvangen bij de rechtbank op 24 september 2018, tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende griffierecht geheven voor een bedrag van € 46.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is doorgestuurd naar de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, bijgestaan door mr. J.H. Sligchers, verbonden aan advocatenkantoor mr. Sligchers en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan
overlegd aan de rechtbank en aan de andere partij.
Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is voor de jaren 2014 en 2015 uitgenodigd, herinnerd en aangemaand voor het doen van de aangiften IB/PVV voor deze jaren. De uitgereikte aangiftebiljetten zijn niet ingediend.
De inspecteur heeft op 31 maart 2016 op grond van artikel 55 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) toestemming gevraagd aan het Openbaar Ministerie tot inzage en gebruik van stukken uit het strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende. Tot die stukken behoort een rapport getiteld ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e, 2e lid Sr’ (hierna: het rapport wvv), uitgebracht door de Koninklijke Marechaussee (hierna: Kmar) op 1 juni 2017.
Het rapport wvv omvat de conclusies van het onderzoek ingesteld naar het wederrechtelijk verkregen voordeel van belanghebbende over de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 september 2015. Uit strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat belanghebbende personen vanuit Italië, Hongarije en Oostenrijk naar overige West-Europese landen smokkelde en hiervoor gelden heeft ontvangen.
Belanghebbende heeft tijdens het strafrechtelijk onderzoek een bekennende verklaring afgelegd, waarbij hij heeft toegegeven bij de smokkel van 150 tot 200 mensen betrokken te zijn geweest. Ook heeft hij bekend voor die smokkel geld te hebben ontvangen.
In het rapport wvv is voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van belanghebbende per feit berekend wat het voordeel is geweest. Hierbij heeft de Kmar gebruik gemaakt van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, afgelegde verklaringen, politie-informatie en overige bevindingen met betrekking tot inkomsten en uitgaven die in proces-verbalen door Kmar-medewerkers zijn opgesteld.
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zijn in het rapport wvv de volgende betalingen per persoon gehanteerd:
Land(en) |
Euro per persoon |
Gemiddeld bedrag WVV |
Italië |
€ 500 en € 700 |
€ 600 per persoon |
Oostenrijk/Hongarije |
€ 400 en € 1.200 |
€ 800 per persoon |
Verder is in het rapport wvv vermeld dat de smokkel plaatsvond met gebruikmaking van personenauto's en mini-busjes. Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is een gemiddelde genomen van het aantal personen per smokkel gedurende de onderzoeksperiode. Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden in het rapport wvv de volgende betalingen per smokkel gehanteerd:
Land(en) |
Euro per smokkel |
Totaal WVV |
Italië |
5 x € 600 |
€ 3.000 per smokkel |
Oostenrijk/Hongarije |
5 x € 800 |
€ 4.000 per smokkel |
In het rapport wvv is vermeld dat belanghebbende wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad van de smokkel van 33 auto's vanuit Italië en 56 auto's vanuit Oostenrijk/Hongarije. Dit resulteert in een opbrengst voor de onderzochte periode van € 99.000 (33 x € 3.000) voor Italië en € 224.000 (56 x € 4.000) voor Oostenrijk/Hongarije.
In het rapport worden ook de kosten vermeld die belanghebbende heeft gemaakt voor het smokkelen van de personen. Dit waren onder meer kosten voor de chauffeurs, het transport en het transportmiddel. Verder had hij kosten voor de personen die zorgden dat de personen ingeladen werden in de auto's die gestuurd werden. In het rapport wvv is vermeld dat kosten voor benzine door de gesmokkelde personen afzonderlijk aan de chauffeur werden betaald. Het rapport wvv houdt rekening met de volgende kosten voor de smokkel:
Land(en) |
Kosten ‘chauffeur’ |
Kosten ‘ronselaar’ |
Kosten ‘regelaar’ |
Totaal kosten |
Italië |
€ 11.550 |
€ 7.012.5 |
€ 26.812,5 |
€ 45.375 |
Oostenrijk/Hongarije |
€ 19.600 |
€ 11.900 |
€ 64.167 |
€ 95.667 |
Het wederrechtelijk verkregen voordeel in de onderzochte periode is in het rapport wvv als volgt bepaald:
Opbrengsten Italië € 99.000
Opbrengsten Oostenrijk/Hongarije € 224.000
Totale opbrengsten € 323.000
Af: Kosten Italië € 45.375
Kosten Oostenrijk/Hongarije € 95.667
Totale kosten € 141.042
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 181.958
Bij de vaststelling van de aanslagen heeft de inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende over 2014 en 2015 verhoogd met een bedrag van in totaal € 181.958, daarvan heeft hij € 109.175 toegerekend aan 2014 en € 72.783 aan 2015.
Belanghebbende is bij vonnis van 20 februari 2018 door de rechtbank Overijssel1 veroordeeld voor mensensmokkel en het als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, waarbij de rechtbank bij één feit niet bewezen heeft geacht dat belanghebbende zich ter zake heeft laten betalen. Bij beslissing van 20 februari 2018 heeft de rechtbank in de strafzaak het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 181.958. Belanghebbende is in hoger beroep gegaan tegen zowel het vonnis als de beslissing.
In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof in de strafzaak) belanghebbende bij uitspraak van 13 oktober 2020 veroordeeld voor een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden.2 Bij beslissing van 13 oktober 2020 heeft het hof in de strafzaak het bedrag van het door belanghebbende wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 107.208.
3 Geschil
In geschil is of:
I. de aanslagen tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
II. de opgelegde vergrijpboeten tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van het resultaat uit overige werkzaamheden voor de jaren 2014 en 2015 en matiging van de boeten.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.