Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3979, 20/6970
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3979, 20/6970
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 3 augustus 2021
- Datum publicatie
- 23 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:3979
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2023:2519, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20/6970
Inhoudsindicatie
voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/6970
Uitspraak van 3 augustus 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 22 mei 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting en de beschikking belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] ) .
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en namens de inspecteur, [inspecteur] .
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vernietigt de naheffingsaanslag omzetbelasting en de beschikking belastingrente;
- -
-
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.496;
- -
-
wijst het verzoek om immateriëleschadevergoeding af;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende is een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan met name uit de exploitatie van bunkerschepen (binnenvaart).
Op 14 juni 2013 heeft belanghebbende een motorjacht gekocht van het merk 'Gobbi 47 Atlantis', bouwjaar 2003 (hierna: het jacht) voor € 165.000. Het jacht is aan belanghebbende geleverd met toepassing van de regeling voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten van artikel 28b van de Wet OB (hierna: de margeregeling).
Belanghebbende heeft het jacht als voorraad op de balans opgenomen. In 2014 heeft belanghebbende diverse kosten voor het jacht gemaakt. De kosten, in totaal € 8.140, zien op een nieuwe kap, de verzekering, een jaarligplaats, brandstof en nieuwe antifouling en zinkanoden. De voorbelasting van in totaal € 1.251 heeft belanghebbende in aftrek gebracht.
Belanghebbende heeft in de jaren 2009 tot en met heden geen andere plezierjachten gekocht of verkocht. Het jacht is in de periode dat het in eigendom was van belanghebbende niet gebruikt. Belanghebbende had het jacht gekocht om het met winst door te verkopen. Vanwege verborgen gebreken aan het jacht heeft belanghebbende daarvan afgezien.
Op 9 december 2014 heeft belanghebbende het jacht voor € 72.500 aan een van haar directeur-grootaandeelhouders geleverd. Op de verkoopfactuur is vermeld dat de margeregeling van toepassing is.
De naheffingsaanslag ziet volledig op de levering van het jacht door belanghebbende aan de directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) en bestaat uit een belastingbedrag van € 12.582 (21/121 van de verkoopprijs van € 72.500), een verzuimboete van € 1.258 en belastingrente van € 2.491. De verzuimboete is bij de uitspraak op bezwaar vernietigd.
In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
Economische activiteit
De inspecteur stelt primair dat het jacht door belanghebbende is aan- en verkocht in het kader van haar onderneming en dat de levering om die reden is belast met omzetbelasting. Belanghebbende bestrijdt dat sprake is van een economische activiteit en verwijst naar een uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 maart 2016.1
Vaststaat dat belanghebbende in 2014 bunkerschepen exploiteert en als zodanig ondernemer voor de Wet OB is. Daarnaast staat vast dat belanghebbende het jacht gekocht heeft voor de handel en dat zij in de jaren 2009 tot en met heden geen andere plezierjachten heeft gekocht of verkocht. Ook incidentele activiteiten van een ondernemer worden tot zijn economische activiteiten gerekend omdat belanghebbende een andere economische activiteit op duurzame wijze uitoefent.2 Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende de aan- en verkoop van het jacht in beginsel als ondernemer heeft verricht.
Belanghebbende heeft het jacht gekocht met het oog op het behalen van winst bij verkoop. Belanghebbende heeft het jacht als voorraad op de balans opgenomen. Nadat was gebleken dat het jacht verborgen gebreken had, heeft belanghebbende het laten repareren en de voorbelasting op de reparatiekosten in aftrek gebracht. Op de factuur die belanghebbende heeft uitgereikt voor de levering van het jacht aan haar dga is vermeld dat de margeregeling van toepassing is. Onder deze omstandigheden is de aankoop van een jacht met het oog op behalen van winst bij verkoop en de daadwerkelijke verkoop van dat jacht naar het oordeel van de rechtbank een economische activiteit verricht door een handelaar, als bedoeld in artikel 9 van de Btw-richtlijn. De verwijzing van belanghebbende naar de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden3 acht de rechtbank niet relevant omdat daaraan een ander feitencomplex ten grondslag lag. In zoverre is het gelijk aan de inspecteur.
Margeregeling
Voor dat geval heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de margeregeling van toepassing is. De inspecteur bestrijdt dit met het argument dat belanghebbende geen wederverkoper is als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onderdeel k, van de Wet OB. De inspecteur voert aan dat belanghebbende niet als wederverkoper in de zin van de margeregeling kan worden aangemerkt omdat zij slechts eenmaal een gebruikt goed heeft verkocht. Van het regelmatig handelen in dergelijke goederen door belanghebbende is geen sprake en maakt bovendien geen deel uit van belanghebbendes normale bedrijfsuitoefening, aldus de inspecteur.
Belanghebbende op wie de bewijslast rust moet aannemelijk maken dat aan alle voorwaarden wordt voldaan om in verband met de verkoop van het jacht te kwalificeren als wederverkoper. De term ‘wederverkoper’ in de Btw-richtlijn ziet niet uitsluitend op de ondernemer van wie de activiteiten geheel of ten dele bestaan uit de wederverkoop van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten. Naast de ondernemer van wie de activiteiten geheel of ten dele bestaan uit de wederverkoop van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten, kan ook een ondernemer waarvan de wederverkoop secundair is aan zijn overige bedrijfsactiviteiten onder omstandigheden ook als wederverkoper worden aangemerkt. De wederverkoop moet dan deel uitmaken van de normale bedrijfsactiviteit.4 Vaststaat dat belanghebbende het jacht heeft aangekocht met het doel het met winst te verkopen. Nu het doel van de wederverkoop van het jacht ten tijde van de aankoop daarvan reeds bestond, behoort de verkoop van het jacht tot de normale bedrijfsactiviteiten. Daaraan doet niet af dat deze bedrijfsactiviteit slechts eenmalig was. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit artikel 28b van de Wet OB in samenhang met de definities uit artikel 2a van de Wet OB en de daaraan ten grondslag liggende bepalingen van de Btw-richtlijn niet worden afgeleid dat slechts sprake is van een wederverkoper in de zin van de margeregeling indien de ondernemer meer dan incidenteel een gebruikt goed verkoopt. De beperkingen van de toepassing van de margeregeling die de inspecteur voorstaat, stroken naar het oordeel van de rechtbank niet met doel en strekking van de margeregeling, te weten het voorkomen van de belastingcumulatie, én de met die cumulatie gepaard gaande uitschakeling van de normale handelskanalen, die zich - zonder bijzondere regeling - zou voordoen indien consumptief gebruikte goederen die via de handel worden (weder)verkocht, op de normale wijze in de heffing zouden worden betrokken.5
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is belanghebbende een wederverkoper in de zin van de margeregeling. Derhalve dient de belastingheffing te worden berekend over de winstmarge. Belanghebbende heeft het jacht met verlies verkocht. De winstmarge als bedoeld in artikel 28b van de Wet OB is mitsdien nihil zodat voor deze transactie geen omzetbelasting is verschuldigd. Daarom is de naheffingsaanslag vernietigd en het beroep gegrond verklaard.
Immateriëleschadevergoeding
Belanghebbende heeft om een immateriëleschadevergoeding verzocht. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden (het bezwaarschrift is op 10 december 2019 ontvangen). Daarom heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1). Anders dan belanghebbende stelt, acht de rechtbank geen bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit, aanwezig die vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten rechtvaardigen. De rechtbank kent geen vergoeding toe voor kosten van de bezwaarfase nu voor die kosten in bezwaar al een vergoeding is toegekend.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 3 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.