Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-08-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2519, 21/01138

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-08-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2519, 21/01138

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 augustus 2023
Datum publicatie
19 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:2519
Formele relaties
Zaaknummer
21/01138
Relevante informatie
Art. 2a Wet OB 1968, Art. 7 lid 4 Wet OB 1968, Art. 28b Wet OB 1968, Art. 4a Uitv.besch. OB

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag OB 01-01-2014 t/m 31-12-2014. Het hof is van oordeel dat de incidentele koop en verkoop van het jacht een economische activiteit is en valt binnen de reikwijdte van de btw-richtlijn en de Wet OB, zodat de levering aan de heffing van btw is onderworpen. Vervolgens ligt de vraag voor of de margeregeling kan worden toegepast op de levering van het jacht. Naar het oordeel van het hof vindt de door de inspecteur voorgestane uitleg van het begrip ‘wederverkoper’ (op basis van de wetsgeschiedenis en het Besluit margeregeling) geen grondslag in de btw-richtlijn. Als een incidentele (aan)koop in het verlengde van de normale bedrijfsuitoefening van belanghebbende ligt omdat deze als het ware wordt ‘meegezogen’ met de reguliere economische activiteiten dan volgt uit doel en strekking van de margeregeling dat op deze incidentele wederverkoop de margeregeling van toepassing moet zijn. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de margeregeling van toepassing is op de wederverkoop van het jacht. Hoger beroep inspecteur ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/01138

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 3 augustus 2021, nummer BRE 20/6970, in het geding tussen de inspecteur en

[belanghebbende] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar deels gegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, als gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.6.

Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en – in het geval van belanghebbende – aan de andere partij.

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, lid 4, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968). Tot de fiscale eenheid behoren [B.V. 1] en haar twee 100%-dochtervennootschappen [B.V. 2] en [B.V. 3] De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan met name uit de exploitatie van bunkerschepen (binnenvaart).

2.2.

Op 14 juni 2013 heeft belanghebbende een motorjacht gekocht van het merk ‘ [merk] ’, bouwjaar 2003 (hierna: het jacht) voor € 165.000. Het jacht is gekocht van [B.V. 4] en aan belanghebbende geleverd met toepassing van de regeling voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten1 (hierna: de margeregeling). Op de factuur is vermeld dat de margeregeling van toepassing is.

2.3.

Belanghebbende heeft het jacht als voorraad op de balans opgenomen. In 2014 heeft belanghebbende diverse kosten voor het jacht gemaakt. De kosten, in totaal € 8.140, zien op een nieuwe kap, de verzekering, een jaarligplaats, brandstof en nieuwe antifouling en zinkanoden. De voorbelasting van in totaal € 1.251 heeft belanghebbende in aftrek gebracht.

2.4.

Belanghebbende heeft in de jaren 2009 tot en met heden geen andere plezierjachten gekocht of verkocht. Het jacht is in de periode dat het in eigendom was van belanghebbende niet gebruikt. Belanghebbende had het jacht gekocht om het met winst door te verkopen. Vanwege verborgen gebreken aan het jacht heeft belanghebbende daarvan afgezien.

2.5.

Op 9 december 2014 heeft belanghebbende het jacht voor € 72.500 aan één van haar directeur-grootaandeelhouders (hierna: de dga) geleverd. Op de verkoopfactuur is vermeld dat de margeregeling van toepassing is.

2.6.

De dga heeft het jacht op 9 september 2015 voor € 90.000 (door)verkocht aan [B.V. 5] heeft aan de dga een inkoopverklaring2 uitgereikt. Op de inkoopverklaring is vermeld dat [B.V. 5] (de wederverkoper) verklaart het goed te hebben aangekocht van een leverancier die dit goed heeft verkregen zonder aftrek van omzetbelasting en dat de leverancier (de dga) verklaart het goed te hebben verkregen zonder aftrek van omzetbelasting.

2.7.

De inspecteur heeft een boekenonderzoek uitgevoerd bij belanghebbende. Het controlerapport is uitgebracht op 25 november 2019. Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek is op 28 november 2019 de naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag ziet volledig op de levering van het jacht door belanghebbende aan de directeur-grootaandeelhouder en bestaat uit een belastingbedrag van € 12.582 (21/121 van de verkoopprijs van € 72.500), een verzuimboete van € 1.258 en belastingrente van € 2.491. De verzuimboete is bij de uitspraak op bezwaar vernietigd.

2.8.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag omzetbelasting en de beschikking belastingrente vernietigd, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.496, het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan deze vergoedt.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of het antwoord op de volgende vragen:

I. Behoort de koop van het jacht tot de economische activiteit van belanghebbende?

II. Indien vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Is op de levering van het jacht door belanghebbende de margeregeling van toepassing?

3.3.

De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing