Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4031, BRE - 20 _ 281 tm 20_284
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4031, BRE - 20 _ 281 tm 20_284
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 5 augustus 2021
- Datum publicatie
- 23 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:4031
- Zaaknummer
- BRE - 20 _ 281 tm 20_284
Inhoudsindicatie
voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/281 tot en met 20/284
uitspraak van 5 augustus 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende in [X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 5 december 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor de jaren 2010 tot en met 2013 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) (aanslagnummers: [aanslagnummer] alsmede de bij die aanslagen opgelegde boetes en de in rekening gebrachte rentes.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur].
De gemachtigde van belanghebbende, R.A.A. van de Mortel, is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 23 juni 2021 aan die gemachtigde op het adres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 24 juni 2021 aan de gemachtigde van belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
Griffierecht
Belanghebbende heeft verzocht om ontheffing van het betalen van griffierecht. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ten tijde van de heffing van het griffierecht door de rechtbank in staat van betalingsonmacht verkeerde, zodat van hem terecht geen griffierecht is geheven.
1 Beslissing
De rechtbank
- -
-
verklaart de beroepen ongegrond;
- -
-
draagt de inspecteur op om het bij de rechtbank ingediende beroepschrift tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2013 in behandeling te nemen als een bezwaarschrift daartegen.
2 Gronden
De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2013 opgelegd met dagtekening van respectievelijk 31 juli 2013, 7 augustus 2013, 4 februari 2015 en 24 juni 2015. Gelijktijdig is bij elke aanslag een boete vastgesteld en rente in rekening gebracht. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt door indiening van een bezwaarschrift op 6 oktober 2016 tegen de aanslag IB/PVV 2010 en indiening van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2011 tot en met 2013 op 27 september 2016.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 december 2019 het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2010 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en dat bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en als zodanig in behandeling genomen. De inspecteur heeft het verzoek afgewezen omdat het verzoek na 5 jaar is binnengekomen.
De inspecteur heeft bij separate uitspraken op bezwaar van 5 december 2019, met betrekking tot de bezwaren van de overige jaren, die bezwaren eveneens wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de inspecteur de ingediende aangiften IB/PVV aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen.
Belanghebbende heeft tijdig een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken van 5 december 2019. De inspecteur heeft verklaard dat belanghebbende geen separaat bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.
De rechtbank overweegt als volgt.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 Awb). Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van de dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking (artikel 22j, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, van de Awb). Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
Belanghebbende heeft buiten de wettelijke bezwaartermijn bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De inspecteur heeft de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn in zoverre ongegrond verklaard.
Ter zitting is gebleken dat er geen separate bezwaren zijn gemaakt tegen de ambtshalve beslissingen. Tevens is besproken dat het beroepschrift ook als bezwaar tegen de ambtshalve beslissingen kan worden opgevat. Belanghebbende is niet op zitting verschenen. Prorogatie is alleen mogelijk met instemming van beide partijen. De rechtbank ziet zich daarom genoodzaakt het beroepschrift van belanghebbende, ontvangen bij de rechtbank op 16 januari 2020, aan te merken als een bezwaarschrift tegen de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering, waarop door de inspecteur nog een beslissing moet worden genomen. Nu de inspecteur reeds beschikt over een kopie van het als beroepschrift ingediende bezwaarschrift, zal de rechtbank hem dit niet opnieuw doen toekomen, maar volstaan met deze mededeling.
Het standpunt van de inspecteur dat ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2010 het verzoek om ambtshalve vermindering niet binnen de daarvoor gestelde termijn van 5 jaar is ontvangen, is onjuist. In artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (tekst 2010) is - voor zover van belang - opgenomen dat de inspecteur ambtshalve een belastingaanslag vermindert die op een te hoog bedrag is vastgesteld tenzij zeven jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. Voor het jaar 2010 kan de inspecteur dus de aanslag IB/PVV ambtshalve verminderen gedurende een termijn van zeven jaren na het kalenderjaar.1
De rechtbank heeft, gelet op dat wat in 2.5.3 is overwogen, de inspecteur opgedragen om het bij de rechtbank ingediende beroepschrift in behandeling te nemen als een bezwaarschrift tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2013.
Gelet op dat wat in 2.5.2 is overwogen zijn de beroepen ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 5 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.