Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4444, 21/01194 tot en met 21/01197
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4444, 21/01194 tot en met 21/01197
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 december 2022
- Datum publicatie
- 11 juli 2023
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:4031, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/01194 tot en met 21/01197
- Relevante informatie
- Art. 6:7 Awb, Art. 6:9 Awb, Art. 6:11 Awb
Inhoudsindicatie
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de bezwaarschriften tegen de aanslagen, de beschikkingen heffings- respectievelijk belastingrente en de daarbij opgelegde boetebeschikkingen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het hof oordeelt dat sprake is van een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De inspecteur heeft de bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummers: 21/01194 tot en met 21/01197
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 5 augustus 2021, nummers BRE 20/281 tot en met 20/284, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringenheffing (IB/PVV) over de jaren 2010 tot en met 2013 opgelegd. Tevens is telkens bij beschikking heffingsrente respectievelijk belastingrente in rekening gebracht en zijn boetebeschikkingen gegeven.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende en zijn gemachtigde, [gemachtigde 1] , zijn niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 13 oktober 2022 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingsstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 14 oktober 2022 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende heeft de aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2013, na daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, niet binnen de gestelde termijnen ingediend.
De inspecteur heeft met dagtekening 31 juli 2013 ambtshalve de aanslag 2010 vastgesteld De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.917. Tevens is bij beschikking € 724 heffingsrente in rekening gebracht en een boetebeschikking van € 2.500 gegeven.
De inspecteur heeft met dagtekening 7 augustus 2013 ambtshalve de aanslag 2011 vastgesteld De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.184. Tevens is bij beschikking € 55 heffingsrente vergoed en een boetebeschikking van € 1.303 gegeven.
De inspecteur heeft met dagtekening 4 februari 2015 ambtshalve de aanslag 2012 vastgesteld De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 936. Tevens is bij beschikking € 212 belastingrente in rekening gebracht en een boetebeschikking van € 4.920 gegeven.
De inspecteur heeft met dagtekening 24 juni 2015 ambtshalve de aanslag 2013 vastgesteld De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 148. Tevens is bij beschikking € 256 belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete van € 4.920 opgelegd.
Op 27 september 2016 heeft belanghebbende alsnog aangiften IB/PVV voor de jaren 2011 tot en met 2013 ingediend. De inspecteur heeft deze aangiften als bezwaarschriften tegen de ambtshalve opgelegde aanslagen over deze jaren aangemerkt.
Op 6 oktober 2016 heeft de inspecteur een bezwaarschrift tegen de aanslag 2010 ontvangen met dagtekening 4 oktober 2015 (hof: bedoeld zal zijn 2016). Ter motivering van het bezwaarschrift is een aangifte IB 2010 meegestuurd die een datum heeft van 27 september 2016.
Met dagtekening 15 maart 2018 is aan gemachtigde [gemachtigde 2] een verzoek om informatie verstuurd. Hierbij zijn vragen gesteld over verschillende rubrieken in de alsnog ingediende aangiften IB/PVV over de jaren 2010 tot en met 2013.
Ondanks herhaalde verzoeken is nooit gereageerd op de volgende verzoeken van de inspecteur:
12 maart 2019 het verzoek om het bezwaarschrift te motiveren
3 april 2019 het verzoek om opgevraagde informatie te verstrekken
29 april 2019 het rappel verzoek om opgevraagde informatie te verstrekken
11 juni 2019 het verzoek om een hoorgesprek te laten plaatsvinden
8 juli 2019 het herhaalde verzoek om een hoorgesprek te laten plaatsvinden
18 augustus 2019 het herhaalde verzoek om een hoorgesprek te laten plaatsvinden
Met dagtekening 5 december 2019 is telkens per separate brief uitspraak gedaan op de bezwaarschriften. De inspecteur heeft de bezwaarschriften over de jaren 2010 tot en 2013 niet-ontvankelijk verklaard omdat deze niet binnen de wettelijke termijn zijn ingediend.
Alhoewel de bezwaarschriften niet-ontvankelijk zijn verklaard, heeft de inspecteur beoordeeld of de bezwaarschriften als verzoek om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in behandeling genomen kunnen worden.
Voor het jaar 2010 heeft de inspecteur geoordeeld dat het verzoek is binnengekomen na afloop van de in artikel 9.6 Wet IB 2001 bedoelde periode van vijf jaar na afloop van het kalenderjaar. De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering derhalve afgewezen.
Voor de jaren 2011 tot en met 2013 heeft de inspecteur geoordeeld dat het verzoek om ambtshalve vermindering wel tijdig is binnengekomen, maar dat het verzoek desondanks wordt afgewezen. De inspecteur merkt hier in zijn brieven van 5 december 2019 het volgende over op:
“ Beslissing op verzoek
Eveneens kan ik uw bezwaar niet behandelen omdat het niet de gronden van het bezwaar bevat. Er is geen informatie door u verstrekt om de motivering van het bezwaar, noch heeft u aangeven wanneer dat zou kunnen plaatsvinden. Een en ander ondanks mijn verzoek in de brieven van:
12 maart 2019 met het verzoek om dit bezwaarschrift te motiveren
03 april 2019 met het verzoek om opgevraagde informatie te verstrekken
29 april 2019 Rappel met het verzoek om opgevraagde informatie te verstrekken
11 juni 2019 Verzoek om een hoorgesprek te laten plaatsvinden
08 juli 2019 Herhaald verzoek om een hoorgesprek te laten plaatsvinden
18 augustus 2019 Herhaald verzoek om hoorgesprek te laten plaatsvinden.
Ik handhaaf de aanslag.”
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank de inspecteur opgedragen om het bij de rechtbank ingediende beroepschrift tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2013 in behandeling te nemen als een bezwaarschrift daartegen.
Met dagtekening 21 oktober 2021 is namens belanghebbende een beroep op betalingsonmacht gedaan. Belanghebbende heeft niet voldaan aan het verzoek van de griffier van het hof om dit beroep op betalingsonmacht nader te onderbouwen. De griffier heeft het beroep op betalingsonmacht bij brief van 17 december 2021 afgewezen. Het door belanghebbende ter zake van het hoger beroep verschuldigde griffierecht is vervolgens alsnog voldaan.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de bezwaarschriften tegen de aanslagen, de beschikkingen heffings- respectievelijk belastingrente en de daarbij opgelegde boetebeschikkingen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Belanghebbende concludeert - naar het hof begrijpt - tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, ontvankelijkverklaring van de bezwaarschriften en vermindering van de aanslagen, de beschikkingen heffings- respectievelijk belastingrente en de daarbij opgelegde boetebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.