Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4076, AWB - 20 _ 769
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4076, AWB - 20 _ 769
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 3 augustus 2021
- Datum publicatie
- 20 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:4076
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:4558, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 769
Inhoudsindicatie
voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt
Uitspraak
Belastingrecht
Zaaknummer BRE 20/769
belanghebbende,
gemachtigde: mr. [gemachtigde]
en
verweerder.
Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 30 september 2019 een aanslag rioolheffing opgelegd voor 2019 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) betreffende een onroerende zaak aan de [adres] in [plaats] .
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 20 december 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift en een aanvulling op het verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd.
De zaak is behandeld op de zitting van 27 mei 2021. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. [gemachtigde] . De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [heffingsambtenaar] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
Overwegingen
Inleiding
1. Belanghebbende is de eigenaar van een garagebox aan de [adres] in [plaats] . Vanuit het dak van de garageboxen wordt via een regenpijp hemelwater geloosd op de gemeentelijke riolering.
2. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende bij brief van 24 januari 2019 medegedeeld dat bij controle is gebleken dat de afgelopen jaren ten onrechte niet is geheven ter zake van de garagebox, dat de gemeente de bevoegdheid heeft om dit alsnog te doen voor de afgelopen drie jaren, en dat uit coulance ervoor gekozen is om dat niet te doen en pas te heffen vanaf het jaar 2019. Ook anderen in een vergelijkbare situatie hebben een dergelijk brief gehad.
3. De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 30 september 2019 een aanslag rioolheffing opgelegd voor 2019 tot een bedrag van € 50,-. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 20 december 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard
Standpunt belanghebbende
4. Belanghebbende stelt dat de onderhavige aanslag in strijd met de wet is opgelegd. De aanslag is opgelegd conform de Beleidsregel. In deze beleidsregel zijn echter, buiten de gemeenteraad om, zowel het voorwerp van de belasting als het tarief door het college vastgesteld. Tevens is aan de beleidsregel terugwerkende kracht verleend. Verder stelt belanghebbende dat de aanslag onbevoegd is opgelegd en dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen.
Standpunt heffingsambtenaar
5. De heffingsambtenaar stelt dat de aanslag is opgelegd op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening. Het bedrag van de aanslag rioolheffing voor het eigendom (RIOE) van € 50,- is conform een beleidsregel die is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] . De heffingsambtenaar stelt dat deze beleidsregel een uitwerking is van de in artikel 63 van de Algemene Wet Rijksbelastingen (hierna: AWR) opgenomen bevoegdheid om de hardheidsclausule toe te passen. De heffingsambtenaar stelt verder dat de aanslag bevoegd is opgelegd en dat de uitspraak op bezwaar bevoegd is genomen.
Oordeel rechtbank
6. De bevoegdheid tot het opleggen van een gemeentelijke belastingaanslag ligt op grond van artikel 11 AWR in samenhang met artikel 231, eerste lid en tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bij de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen (hierna: de heffingsambtenaar).
Bij besluit van 4 december 2018 heeft het college het hoofd van de afdeling Ondersteuning als heffingsambtenaar aangewezen. Met ingang van 1 augustus 2018 is de heer [heer] als interim hoofd van de afdeling Ondersteuning aangewezen. Belanghebbende voert aan dat een interim afdelingshoofd niet bevoegd is op grond van het genoemde besluit. Aangezien de toevoeging ‘interim’ enkel iets zegt over de periode dat de heer [heer] is aangesteld en niets afdoet aan de functie of diens verantwoordelijkheden, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen dat de heer [heer] is aangewezen als heffingsambtenaar. De uitvoering van de rioolheffing gebeurt door medewerkers van [B.V.] . De rechtbank oordeelt dat het in het kader van lokale heffingen is toegestaan dat een dienstverleningsovereenkomst wordt afgesloten met een private partij zoals [B.V.] om bepaalde taken uit te voeren. Bij de onderhavige aanslag is gebruik gemaakt van het briefpapier van gemeente [plaats] . Hieruit leidt de rechtbank af dat de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] de bevoegdheden voor het opleggen van de aanslag niet heeft overgedragen aan [B.V.] . Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanslag bevoegd is opgelegd. Ook de uitspraak op bezwaar is bevoegd genomen. Dat bepaalde werkzaamheden worden uitgevoerd door [B.V.] uit hoofde van een dienstverleningsovereenkomst doet hier niet aan af.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat het belastbaar feit zich voordoet bij de garagebox. Op basis van artikel 7 van de Verordening zou € 166,85 geheven kunnen worden. De Beleidsregel voorziet evenwel in een tarief van € 50,-. De aanslag is daarmee in overeenstemming en is dus in zoverre rechtmatig. Verder is de aanslag opgelegd binnen de driejaarstermijn die daarvoor geldt.1
8. Volgens belanghebbende is sprake van belastingheffing met terugwerkende kracht. Daarvan is echter geen sprake. De Verordening is bekendgemaakt op 19 december 2018 en de dag erna in werking getreden.2 De Verordening is dus in werking getreden vóór het moment van het belastbaar feit op 1 januari 2019, en de aanslag is nadien opgelegd.
Dat de Beleidsregel wel terugwerkende kracht heeft, maakt dat niet anders. De grondslag voor de heffing is niet de Beleidsregel maar de Verordening. De Verordening is rechtsgeldig.
9. Belanghebbende heeft geen belang bij bestrijding van de terugwerkende kracht van de Beleidsregel. De Beleidsregel voorziet immers juist in een lager tarief voor garageboxen dan de Verordening en is dus gunstig voor belanghebbende.
10. Belanghebbende is ná 1 januari 2019 per brief geïnformeerd dat voortaan rioolheffing geheven zou worden, en wel met ingang van het jaar 2019. De rechtbank begrijpt dat dit wellicht een (onaangename) verrassing was voor belanghebbende. De omstandigheid dat de brief is gestuurd ná 1 januari 2019, doet echter niet eraan af dat juridisch gezien geen sprake is van belastingheffing met terugwerkende kracht.
11. Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H.M. Venmans, griffier, op 3 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: