Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4369, AWB - 16 _ 9498
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4369, AWB - 16 _ 9498
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 30 augustus 2021
- Datum publicatie
- 10 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:4369
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 9498
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/9498, 16/9502 en 16/10549
uitspraak van 30 augustus 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] (Verenigd Koninkrijk),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Motivering
Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken op bezwaar op de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de volgende periodes, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:
- -
-
het jaar 2005/2006 (zaaknummer 16/9498);
- -
-
het jaar 2006/2007 (zaaknummer 16/9502);
- -
-
het jaar 2007/2008 (zaaknummer 16/10549).
Belanghebbende stelt – kort gezegd – met een beroep op het Unierecht dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat belanghebbende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi).
De zaken zijn aangehouden in afwachting van de beantwoording door de Hoge Raad van prejudiciële vragen door deze rechtbank. Bij aangetekende brief van 9 maart 2021, welke volgens gegevens van PostNL is ontvangen op 10 maart 2021, heeft de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het beroep binnen vier weken (nader) te motiveren. Daarbij is belanghebbende onder meer gevraagd om te melden of ingestemd wordt met het doen van een vervangende betaling als bedoeld in onderdeel 5.4 van de beslissing van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1674).Bij brief van 26 maart 2021 heeft de rechtbank, desgevraagd, vier weken uitstel verleend. De rechtbank heeft geen reactie ontvangen.
Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 20081, is – kort gezegd – voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren die aanvangen vóór 1 januari 2008 de teruggaafregeling voor fbi’s2 relevant.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken heeft afgewezen. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet kenbaar gemaakt in te stemmen met het doen van de hiervoor bedoelde vervangende betaling. Reeds daarom bestaat geen recht op teruggaaf op grond van de vergelijking met een fbi.3
Zo belanghebbende zich verder op het standpunt stelt dat recht op teruggaaf bestaat op de grond dat het in strijd is met het Unierecht is dat de effectieve Nederlandse belastingdruk op de dividenden hoger is dan de Nederlandse belastingdruk op de participanten in belanghebbende indien de participanten en belanghebbende inwoner van Nederland zouden zijn, kan hem dat niet baten. Voor zover een zogenoemde drukvergelijking wordt gemaakt met een Nederlands lichaam dat is onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting, helpt dat belanghebbende niet, reeds omdat belanghebbende geen berekening heeft aangeleverd voor de drukvergelijking. Voor zover een drukvergelijking wordt gemaakt op het niveau van de participanten, is dat niet de juiste vergelijking voor beantwoording van de vraag of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting.
Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
Tot slot, in het beroepschrift is gemeld dat het beroepschrift mede is ingediend namens de participanten in het fonds. Er is echter op geen enkele wijze beargumenteerd dat de participanten wel aanspraak zouden kunnen maken op teruggaaf van de dividendbelasting in deze procedure tegen de uitspraken op bezwaar.
De beroepen zijn daarom kennelijk ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
2 Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 30 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.