Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4446, 20/6981
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4446, 20/6981
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 2 september 2021
- Datum publicatie
- 14 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:4446
- Zaaknummer
- 20/6981
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/6981
Uitspraak van 2 september 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] wonende te [woonplaats] (Duitsland),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 4 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen IB/PVV en de gelijktijdig opgelegde beschikkingen belastingrente en verzuimboete (aanslagnummer [aanslagnummer] ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2021 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] . Belanghebbende is niet verschenen op de zitting.
De rechtbank heeft na de mondelinge behandeling de zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Nadat de zitting al was gesloten, heeft belanghebbende zich - wegens vertraging onderweg - op de rechtbank gemeld. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende een lange reis heeft moeten maken om bij de rechtbank te komen. Daarom is nog enige tijd gewacht met de start van de zitting. Echter, nu enig bericht van belanghebbende uitbleef, heeft de rechtbank de zitting door laten gaan. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om de zitting te heropenen omdat belanghebbende de rechtbank niet op de hoogte had gesteld van zijn verlate aankomst en de inspecteur op het moment dat belanghebbende zich meldde de rechtbank inmiddels had verlaten.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] , woont sinds 2007 samen met zijn partner in Duitsland aan de [adres] .
Blijkens het overzicht Fiscale Loon Gegevens (hierna: FLG) van de Belastingdienst heeft belanghebbende in 2018 een uitkering ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank van € 8.274. Hierop is volgens het overzicht FLG geen loonheffing ingehouden. Daarnaast heeft belanghebbende een uitkering van Aegon Levensverzekering N.V. van € 18.475 ontvangen. Hierop is volgens het overzicht FLG € 414 loonheffing is ingehouden.
Belanghebbende is per brief van 28 februari 2019 uitgenodigd om de aangifte IB/PVV 2018 uiterlijk voor 1 juli 2019 in te dienen. Omdat de aangifte niet voor deze datum was ingediend, is met dagtekening 31 juli 2019 aan belanghebbende een herinneringsbrief gestuurd waarin een uiterste reactiedatum van 21 augustus 2019 staat vermeld. Omdat op die datum nog geen aangifte was ingediend, heeft de inspecteur met dagtekening 28 oktober 2019 een aanmaning verzonden. De aangifte moest uiterlijk 18 november 2019 zijn ontvangen.
Na het verstrijken van de aanmaningstermijn heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.749 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 2.516. Ook is een verzuimboete van € 369 opgelegd wegens het niet doen van aangifte en er is € 131 belastingrente berekend.
Op 6 maart 2020 heeft de inspecteur de aangifte van belanghebbende ontvangen. Belanghebbende heeft aan inkomsten uit vroegere arbeid een bedrag van € 26.749 en ingehouden loonheffingen van € 861 aangegeven. Daarnaast heeft hij aan hypotheekrente een bedrag van € 2.257 en een eigenwoningforfait van € 560 aangegeven, specifieke zorgkosten van € 2.359 in aftrek gebracht en een giftenaftrek van € 120 (na toepassing van de drempel) in aanmerking genomen.
In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 25.052. Belanghebbende is als kwalificerend buitenlands belastingplichtige aangemerkt. De hypotheekrente van € 2.257 is in aftrek toegelaten, de huurwaarde is vastgesteld op € 560 en de aftrek van de inkomsten uit eigen woning is vastgesteld op € 1.697. Het bij de aanslag vastgesteld inkomen uit sparen en beleggen is verminderd tot € 0. Belanghebbende is niet premieplicht in Nederland. De belastingrente is verminderd tot € 26.
In de uitspraak op bezwaar is het bedrag aan loonheffing niet aangepast. De zorgkosten van € 2.359 en de giften van € 120 zijn niet in aftrek toegelaten en de verzuimboete is in stand gebleven.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen
a. Is de aftrek hypotheekrente juist vastgesteld?
b. Is terecht geen aftrek specifieke zorgkosten en giften verleend?
c. Is de verzuimboete terecht opgelegd?
De hypotheekrente
Belanghebbende is aangemerkt als kwalificerend buitenlands belastingplichtige. Dit betekent dat hij recht heeft op aftrek eigen woning. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aftrek eigen woning vastgesteld op € 1.697, waarbij is uitgegaan van de door belanghebbende in de aangifte opgegeven hypotheekrente van € 2.257 en huurwaarde van € 560. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, is niet aannemelijk geworden dat de inspecteur de aftrek eigen woning niet juist heeft vastgesteld.
De specifieke zorgkosten
Belastingplichtigen komen in aanmerking voor aftrek van uitgaven voor specifieke
zorgkosten die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan.1 Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn onder meer de uitgaven van genees- en heelkundige hulp, farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts en uitgaven voor extra kleding en beddengoed.2
Omdat belanghebbende de aftrekpost claimt, rust op hem de last om feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit volgt dat hij voor de omvang van de door hem gevraagde aftrek voor specifieke zorgkosten in aanmerking komt. Belanghebbende heeft een overzicht gemaakt van de zorgkosten waarvoor hij aftrek claimt en een rekening van € 18,28 en een van € 120 overgelegd.
De rechtbank stelt voorop dat het belanghebbende vrij staat met alle mogelijke middelen aannemelijk te maken dat hij uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft gemaakt. Belanghebbende moet niet alleen aannemelijk maken dat de kosten zijn gemaakt, maar ook dat de kosten in dat belastingjaar zijn gemaakt en dat deze op hem drukken. De stukken die belanghebbende heeft overgelegd zijn naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om de conclusie te kunnen trekken dat recht bestaat op een aftrek specifieke zorgkosten (na toepassing van de drempel in het onderhavige jaar). Belanghebbende heeft daarom geen recht op de aftrek specifieke zorgkosten.
De giften
Belastingplichtigen komen in aanmerking voor aftrek van giften.3 Giften zijn aftrekbaar voor zover zij kunnen worden gestaafd met schriftelijke bescheiden.4 Ook hiervoor geldt dat belanghebbende, die de aftrekpost claimt, de giften aannemelijk moet maken. Belanghebbende heeft geen (schriftelijke) bewijsstukken overgelegd en daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de giften daadwerkelijk zijn gedaan. Belanghebbende heeft daarom geen recht op de aftrek van giften.
De belastingrente
Niet is gebleken dat de belastingrente in strijd met de daartoe strekkende wettelijke bepalingen of enige andere regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
De verzuimboete
De rechtbank stelt voorop dat de boete in overeenstemming met de wet en regelgeving is opgelegd.5 De aangifte van belanghebbende is niet binnen de door de inspecteur gestelde uiterste datum ingediend en dus te laat ingediend. Dit betekent dat het beboetbare feit is begaan. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de aangifte niet te laat was ingediend omdat de aangifte over 2018 - volgens de toelichting bij het aangiftebiljet - uiterlijk voor 1 januari 2024 binnen moest zijn, berust deze stelling op een verkeerde lezing van de toelichting. De uiterste datum van 1 januari 2024 geldt alleen als het aangiftebiljet op eigen verzoek is aangevraagd.
Een boete moet achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld, maar dat daarvan sprake is, is niet gesteld en kan ook niet worden vastgesteld op basis van de aangevoerde feiten.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de opgelegde boete passend en geboden is. In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om de boete te matigen. De rechtbank acht de boete van € 369 passend en geboden.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 2 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.