Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4719, AWB - 20 _ 8600 tot en met 20 _ 8607

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4719, AWB - 20 _ 8600 tot en met 20 _ 8607

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
24 september 2021
Datum publicatie
1 oktober 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4719
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8600 tot en met 20 _ 8607

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/8600 tot en met 20/8607

uitspraak van 24 september 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 23 mei 2018 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde:

- voor het jaar 2012 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 180.369 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 475 en bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde vergrijpboete van € 34.222 en in rekening gebrachte belastingrente ten bedrage van € 14.847 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.27.01) (BRE 20/8600);

- voor het jaar 2012 opgelegde navorderingsaanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 50.064 en bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde vergrijpboete van € 1.251 en in rekening gebrachte belastingrente ten bedrage van € 441 (aanslagnummer [aanslagnummer] W.27.01.4) (BRE 20/8601);

- voor het jaar 2013 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.574 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 184 en bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente ten bedrage van € 377 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.37.01) (BRE 20/8602);

- voor het jaar 2013 opgelegde navorderingsaanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 18.728 en bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente ten bedrage van € 50 (aanslagnummer [aanslagnummer] W.37.01.4) (BRE 20/8603);

- voor het jaar 2014 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.849 en bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente ten bedrage van € 286 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.47.01) (BRE 20/8604);

- voor het jaar 2014 opgelegde navorderingsaanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 18.514 en bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente ten bedrage van € 35 (aanslagnummer [aanslagnummer] W.47.01.4) (BRE 20/8605);

- voor het jaar 2015 opgelegde aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.173 en bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente ten bedrage van € 343 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.56.01) (BRE 20/8606);

- voor het jaar 2015 opgelegde aanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 20.074 en bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente ten bedrage van € 19 (aanslagnummer [aanslagnummer] W.56.01.4) (BRE 20/8607);

hierna: de (navorderings)aanslagen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2021 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende mr. S. Yadegari, verbonden aan Advocaat Sepehr te Zaandam, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de boetebeschikkingen;

- vermindert de vergrijpboete zoals opgelegd bij de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 tot € 29.088;

- vermindert de vergrijpboete zoals opgelegd bij de navorderingsaanslag Zvw voor het jaar 2012 tot € 1.063.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is tot medio 2012 actief geweest als vennoot in een vochtweringsbedrijf, genaamd [vof] Ook bezit belanghebbende in de jaren 2012 tot en met 2015 een pand met daarin een kapperszaak, waarbij hij de kappersstoelen verhuurt aan kappers en ook de woningen boven de kapperszaak verhuurt. Daarnaast is belanghebbende in de jaren 2013 tot en met 2015 in loondienst werkzaam geweest als sportleraar.

2.2.

Op 27 oktober 2014 is er een strafrechtelijk onderzoek gestart, waarin onderzocht is of belanghebbende betrokken is geweest bij de aankoop van een camper die voorzien is van het Duitse kenteken [kenteken] (hierna: de camper).

2.3.

Op grond van artikel 55 AWR heeft er gegevensuitwisseling plaatsgevonden tussen de officier van justitie en de inspecteur.

2.4.

In een proces-verbaal van de FIOD1 staat een weergave van het verhoor met [A] ([A]), die is gehoord in verband met zijn betrokkenheid als leverancier van de camper. In het proces-verbaal staat de volgende weergave van een door de Duitse autoriteiten afgenomen verhoor van [A]:

“Vraag: Hoe is de betaling verlopen?

Antwoord: [B] had twee klanten, die de woonmobielen betaald hebben, en ik had daar helemaal niets mee te maken. De facturen, die hier voorhanden zijn, zijn niet correct, en zo is dat met beide woonmobielen gegaan. Ik ben dus ook niet in Nederland geweest.

(…)

Vraag: Wie heeft de opdracht gegeven, de verzekering af te sluiten?

Antwoord: Uiteindelijk was dat [B], dat ik voor deze beide personen de verzekering voor de woonmobielen moest of zou afsluiten.

Vraag: Wie heeft de rekeningen voor de verzekering betaald?

Antwoord: Dat gebeurde via [B]. Dat werd niet contant betaald, maar werd overgemaakt.

Vraag: Wat is er met de verzekeringscontacten op zich?

Antwoord: Die zijn per mail toegestuurd en ingescand en ik heb ze ondertekend, en daarmee was dat afgehandeld. We moeten er echter rekening mee houden, dat het geen huurcontracten zijn, maar uitsluitend verzekeringscontracten.

Vraag: Wie was eigenaar van de woonmobielen?

Antwoord: Ik ben er van uit gegaan, dat [C] er een had en [belanghebbende] een.”

Tevens staat in dat proces-verbaal de volgende weergave van wat de heer [B] heeft verklaard:

“Op maandag , 13 april 2015 (…) werd verdachte [B] gehoord. Dit verhoor had betrekking op de verkoop van 2 campers, (…) en [camper] (…). In het kort weergegeven verklaarde hij dat:

-

Hij [A] kent van [D GmbH].

-

(…)

-

Hij als bemiddelaar heeft opgetreden tussen [C], [belanghebbende], [A] en [E] met betrekking tot de aankoop van de 2 campers (…).

-

Hij een vriendendienst heeft verleend aan die personen.”

2.5.

In het dossier bevindt zich een overeenkomst met (voor zover relevant) de volgende inhoud:

“Vertrag zum Abschluss von Versicherungen für EU

Zwischen

[D GmbH] (…) – nachfolgend Auftragnehmer genannt -

und

(…) [belanghebbende] (…) – nachfolgend Kunde genannt –

(…)

Der Kunde beauftragt den Auftragnehmer, das Fahrzeug gegen die typischen Risiken zu versichern. (…)

Der Auftragnehmer is verpflichtet, entsprechende Verträge für den Pkw in eigenem Namen und auf eigene Rechnung (…) abzuschliessen und dafür Sorge zu tragen, dass Versicherungsschutz besteht. (…)

Als Gegenleistung zahlt der Kunde an den Auftragnehmer eine Provision. (…)

Der Kunde verpflichtet sich, die Versicherungsprämien für die Dauer der Laufzeit des Mietvertrages einschliesslich von Selbstbeteiligungen im Schadenfall, zu erstatten. (…) Die Prämien sind jewells für

(…)

[ x] ein Jahr

Im Voraus zu erstatten. (…)”

2.6.

Op een factuur van [D GmbH] die aan belanghebbende is gericht staat (voor zover relevant) de volgende omschrijving:

“Dienstleistungsrechnung für Versicherung und

Zulassung des Fahrzeuges mit der

Fahrgestellnummer: [nummer]

Zeitraum: 16,07,2012 bis 15,07,2013 Besitzer

Dieses Fahrzeuges ist Herr [belanghebbende]”

2.7.

Op basis van de gegevens van het strafrechtelijk onderzoek heeft de inspecteur aanleiding gezien om bij belanghebbende een boekenonderzoek in te stellen naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en Zvw over de jaren 2012 tot en met 2015 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015. Tijdens dit boekenonderzoek is door de inspecteur een vermogensvergelijking gemaakt voor het jaar 2012, waarbij in aanmerking is genomen dat belanghebbende de camper gekocht en betaald zou hebben. De vermogensvergelijking resulteerde in een netto-privé van negatief € 179.088. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn opgenomen in een rapport met datum 25 november 2017.

2.8.

De inspecteur heeft op basis van de bevindingen van het boekenonderzoek de (navorderings)aanslagen opgelegd. Tevens is voor alle jaren belastingrente in rekening gebracht en zijn voor het jaar 2012 vergrijpboetes opgelegd.

2.9.

Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen de navorderingsaanslagen. Bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2018 zijn de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. Het beroepschrift is op 22 september 2020 door de rechtbank ontvangen.

2.10.

Tussen partijen is het antwoord op de volgende vragen in geschil:

  1. Zijn de beroepen ontvankelijk?

  2. Heeft belanghebbende de vereiste aangifte gedaan voor de jaren 2012 tot en met 2015?

  3. Zijn de (navorderings)aanslagen terecht en voor de juiste bedragen opgelegd?

  4. Zijn de boetes voor het jaar 2012 terecht en voor de juiste bedragen opgelegd?

Ontvankelijkheid beroepen

2.11.

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken.2 Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.3 Het beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.4

2.12.

Het beroepschrift is niet binnen de termijn van zes weken na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar door de rechtbank ontvangen. Belanghebbende stelt echter de uitspraak op bezwaar niet ontvangen te hebben. Dit is een betwisting van de ontvangst van de uitspraak op bezwaar, waarin de betwisting van de verzending van de uitspraak op bezwaar besloten ligt en derhalve de betwisting van de bekendmaking hiervan.5 Het is aan de inspecteur om de verzending van de uitspraak op bezwaar aannemelijk te maken.

2.13.

De inspecteur heeft hiertoe gesteld dat de uitspraak op bezwaar naar de toenmalige adviseur van belanghebbende is toegezonden. Tevens is er een schermafdruk van het systeem van de inspecteur overgelegd waaruit blijkt dat de bezwaarprocedure bij de inspecteur is afgerond en heeft de inspecteur het werkproces toegelicht.

2.14.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de verzending van de uitspraak op bezwaar niet aannemelijk gemaakt. De informatie die is overgelegd door de inspecteur is niet toereikend, aangezien dit niet meer is dan een afmelding van de bezwaarfase in het systeem van de inspecteur. Deze schermafdruk en de beschrijving van het werkproces zeggen niets over of de uitspraak op bezwaar daadwerkelijk verzonden is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de uitspraak op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Derhalve is de beroepstermijn niet gaan lopen en is er sprake van een prematuur beroep. De beroepen zijn ontvankelijk, omdat het besluit (de uitspraak op bezwaar) wel reeds tot stand was gekomen.6

2012: vereiste aangifte en hoogte navorderingsaanslagen IB en Zvw

2.15.

Artikel 27e, eerste lid, van de AWR bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’).

2.16.

Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast7, waarbij de bewijslast hiervoor rust op de inspecteur.

2.17.

De inspecteur stelt dat er sprake is van in 2012 genoten inkomsten uit onbekende bron die niet aangegeven zijn, omdat belanghebbende via een verhullende constructie de camper heeft gekocht voor een koopsom van € 172.500. Belanghebbende betwist dat hij een camper heeft gekocht en stelt dat de camper alleen door hem gehuurd is voor zijn vakantie.

2.18.

De rechtbank acht het aannemelijk dat belanghebbende de camper gekocht heeft. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaringen uit het strafdossier van personen die bij het beschikbaar maken van de camper betrokken zijn geweest, de factuur voor de verzekeringskosten waarop staat dat belanghebbende de bezitter is en de overeenkomst voor het afsluiten van een langdurige verzekering voor de camper. Belanghebbende stelt dat hij de camper slechts een korte periode gehuurd heeft, maar uit geen enkel objectief verifieerbaar gegeven volgt dat dit het geval is. Ook weegt de rechtbank mee dat op geen enkele wijze een duidelijke verklaring van belanghebbende is verkregen over de gang van zaken ten aanzien van deze camper. Aangezien de vermogensvergelijking, waarin een aankoopbedrag van de camper van € 172.500 is meegenomen, niet is betwist, en deze vergelijking tot een aanzienlijk en onverklaard tekort leidt met betrekking tot de inkomens- en vermogenspositie van belanghebbende, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende inkomsten uit onbekende bron heeft genoten.

2.19.

Ter zitting heeft belanghebbende zich nog beroepen op een schending van het fair play-beginsel en het evenredigheidsbeginsel voor wat betreft de invulling van het aannemelijk maken dat belanghebbende de camper in eigendom heeft, omdat de ontvanger bij het leggen van beslag het al dan niet hebben van een goed in eigendom op een andere wijze toetst dan hoe de inspecteur dat in deze zaak toepast. Het beroep op deze beginselen slaagt niet, nu de ontvanger op basis van een andere wet zijn bevoegdheden uitoefent dan de inspecteur en er daardoor ook een andere invulling aan gegeven kan worden.

2.20.

Aangezien de rechtbank van oordeel is dat het aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende inkomsten uit onbekende bron heeft genoten voor (ten minste) het bedrag van de aanschaf van de camper, is het bedrag aan volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs en op zichzelf beschouwd aanzienlijk lager dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens acht de rechtbank het aannemelijk dat belanghebbende zich er bewust van was dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven, gelet op de omvang van het niet aangegeven bedrag in relatie tot het wel aangegeven inkomen en vermogen. Er is dan ook sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast.

2.21.

Als sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, moet de rechtbank beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre het verzamelinkomen, zoals dat luidt na uitspraak op bezwaar, onjuist is.

2.22.

De inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag een bedrag van € 180.000 in aanmerking genomen als inkomen uit werk en woning, waarna het verzamelinkomen is vastgesteld op € 180.844. Gelet op de koopsom van de camper van € 172.500 en de gefactureerde verzekeringskosten voor een jaar van € 5.634,84 is de schatting van € 180.000 naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk of willekeurig.

2.23.

Op belanghebbende rust dan de last te doen blijken dat en in hoeverre het geschatte inkomen onjuist is. Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd die zien op de hoogte van het geschatte inkomen. Belanghebbende is er daarom naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om te doen blijken dat het belastbaar inkomen uit werk en woning onjuist of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

2.24.

Gelet op het voorgaande zijn de beroepen die zien op de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2012 ongegrond verklaard.

2013 tot en met 2015: vereiste aangifte en hoogte (navorderings)aanslagen

2.25.

Belanghebbende stelt dat er voor de jaren 2013 tot en met 2015 recht bestaat op zelfstandigenaftrek. Artikel 3.76, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bepaalt dat de zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, van de Wet IB 2001, wordt aan het urencriterium voldaan indien gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren worden besteed aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet. De bewijslast dat aan het urencriterium wordt voldaan, ligt bij belanghebbende en houdt – zonder rekening te houden met de consequenties indien de vereiste aangifte niet is gedaan – in dat belanghebbende de feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken waaruit volgt dat hij daaraan voldoet.

2.26.

Belanghebbende heeft gesteld dat aan het urencriterium is voldaan, maar tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur heeft belanghebbende geen nadere onderbouwing van zijn stelling gegeven. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er recht bestaat op zelfstandigenaftrek. Er is geen urenadministratie of ander bewijsmiddel overgelegd waaruit de bestede uren zouden kunnen worden afgeleid.

2.27.

Gelet op het voorgaande behoeft de vraag of de vereiste aangifte is gedaan geen verdere behandeling. Zowel de beroepen tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV als Zvw voor de jaren 2013 tot en met 2015 slagen reeds op basis van de normale verdeling van de bewijslast niet.

Boetes

2.28.

Op grond van artikel 67e, eerste lid van de AWR kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. In het derde lid van paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is bepaald dat indien sprake is van opzet de inspecteur een vergrijpboete kan opleggen van 50%. De ondergrens van opzet is voorwaardelijk opzet. Dat is het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat de aangifte onjuist wordt gedaan.

2.29.

Gelet op overweging 2.20 is de rechtbank van oordeel dat de definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw tot een te laag bedrag zijn vastgesteld. De bewijslast dat er sprake is van (voorwaardelijk) opzet rust op de inspecteur. De inspecteur heeft hiertoe gesteld dat belanghebbende wist dan wel moet hebben geweten dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat de aanslagen IB/PVV en Zvw tot een te laag bedrag zouden worden vastgesteld, of anderszins te weinig belasting zou worden geheven. Volgens de inspecteur wist belanghebbende dat zijn uitgaven dermate hoog zijn dat deze niet kunnen worden gedaan van het aangegeven inkomen en vermogen. Gelet op de omvang van de bedragen moet belanghebbende zich er bewust van zijn geweest dat door deze inkomsten niet te vermelden een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven, aldus de inspecteur.

2.30.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met het voorgaande aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van opzet. De rechtbank verwijst in dat verband ook naar de eerdere overwegingen 2.18 en 2.20. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de boetes dan ook terecht opgelegd.

2.31.

De rechtbank acht de boetes passend en geboden. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven voor matiging van de boete voor deze jaren. De omstandigheid dat de aanslagen met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast zijn vastgesteld, vormt voor de rechtbank geen aanleiding om de boetes te matigen. De door de inspecteur opgelegde correcties sluiten namelijk dicht aan bij de aannemelijk gemaakte uitgaven uit onbekende bron.

2.32.

Wel vormt de duur van de procedures voor de rechtbank aanleiding tot ambtshalve matiging van de boetes, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie. De rechtbank stelt vast dat 25 november 2017 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op dat moment de boetes zijn aangekondigd in het rapport betreffende het boekenonderzoek. De rechtbank doet uitspraak op 24 september 2021. Sinds de aankondiging van de boetes zijn dan (afgerond) 46 maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat hiermee de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met 1 jaar en 10 maanden.8 De boetes voor de IB/PVV en Zvw worden daarom gematigd met 15% en vastgesteld op respectievelijk € 29.088 en € 1.063.9

Slotsom

2.33.

Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard. De ambtshalve matiging van de boetes is geen aanleiding voor een gegrondverklaring van het beroep.

2.34.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 24 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.