Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4748, AWB - 18 _ 1176 18_1177 en 18_3001

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4748, AWB - 18 _ 1176 18_1177 en 18_3001

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 september 2021
Datum publicatie
28 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4748
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1176 18_1177 en 18_3001
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 13, Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 26, Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 29

Inhoudsindicatie

Artikel 13, 26 en 29 Wet OB

Afgezien van een kleine correctie in de voorbelasting zijn de beroepen ongegrond verklaard. Belanghebbende had de door haar aan anderen gefactureerde OB moeten aangeven en afdragen. Dat is niet gebeurd. Om die reden is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Of recht bestaat op teruggaaf van OB wegens oninbare debiteuren kan in deze procedure niet aan de orde komen omdat hiervoor destijds een apart verzoek had moeten worden ingediend.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/1176, 18/1177 en 18/3001

uitspraak van 22 september 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over de tijdvakken 1 januari tot en met 31 december 2010 (2010), 1 januari tot en met 31 december 2011 (2011), 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 (2012) naheffingsaanslagen omzetbelasting (OB) opgelegd alsmede bij gelijktijdige beschikkingen heffings- of belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij afzonderlijke uitspraken heeft de inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende steeds griffierechten geheven.

1.4.

De inspecteur heeft voor alle zaken gezamenlijk een verweerschrift ingediend. Met betrekking tot het beroep over het tijdvak 2010 heeft de inspecteur ook een aanvulling op het verweerschrift ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.5.

Naar aanleiding van de uitnodiging voor de zitting op 1 juli 2021 heeft belanghebbende bij brief met dagtekening 23 mei 2021 verzocht om de diverse zaken afzonderlijk en steeds op andere dagen met een tussenperiode van minimaal twee weken te behandelen. De rechtbank heeft dit verzoek op 9 juni 2021 afgewezen.

1.6.

Op 28 juni 2021 heeft belanghebbende per email nogmaals verzocht om aan zijn verzoek te voldoen. Bij deze email heeft belanghebbende een brief van een psycholoog gevoegd. In deze brief staat dat belanghebbende in het verleden succesvol onder behandeling is geweest, dat belanghebbende heeft medegedeeld dat opnieuw sprake is van een juridische procedure en dat hij wederom stress-spanningsklachten ervaart. De rechtbank heeft ook dit verzoek van belanghebbende afgewezen.

1.7.

Het onderzoek ter zitting voor de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende de heer [X] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

1.8.

De voorzitter heeft het onderzoek ter zitting gesloten een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brieven van 11 augustus 2021 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is onderdeel van een concern waarbij de heer [X] (de heer [X] ) bestuurder dan wel (indirect) directeur-grootaandeelhouder is van alle vennootschappen. Tot het concern behoren ook [A] BV (handelsnaam is [A] BV Interieur en Advies, failliet verklaard op 23 maart 2013 ( [A] )), [B] BV en [C] BV ( [C] BV). Volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel is belanghebbende een financiële holding.

2.2.

Belanghebbende verwerkt de administratie zelf in een Excel-bestand en dient zelf haar aangiften OB en vennootschapsbelasting in. Tot en met 2011 zijn de jaarrekeningen samengesteld door Koenen & Co. Daarna heeft belanghebbende zelf de jaarrekeningen samengesteld.

2.3.

Van 2006 tot 4 december 2012 was belanghebbende eigenaar van het pand aan de [adres] . Dit pand werd door belanghebbende belast met omzetbelasting verhuurd aan [C] BV en [A] . Ook stuurde belanghebbende aan deze twee vennootschappen facturen met omzetbelasting voor managementfees.

De volgende facturen zijn door belanghebbende opgemaakt:

2010

Excl. OB

OB

Incl. OB

[A] – huur 2010

€ 144.000

€ 27.360

€ 171.360

[C] – huur 2010

€ 78.800

€ 14.972

€ 93.772

[A] – managementfee 2010

€ 40.000

€ 7.600

€ 47.600

[C] – managementfee 2010

€ 40.000

€ 7.600

€ 47.600

€ 57.532

2011

Excl. OB

OB

Incl. OB

[A] – managementfee Q1

€ 10.000

€ 1.900

€ 11.900

[A] – managementfee Q2

€ 10.000

€ 1.900

€ 11.900

[A] – managementfee Q3

€ 10.000

€ 1.900

€ 11.900

[A] – managementfee Q4

€ 10.000

€ 1.900

€ 11.900

[C] – managementfee 2011

€ 40.000

€ 7.600

€ 47.600

[A] – huur Q1

€ 36.000

€ 6.840

€ 42.840

[A] – huur Q2

€ 36.000

€ 6.840

€ 42.840

[A] – huur Q3

€ 36.000

€ 6.840

€ 42.840

[A] – huur Q4

€ 36.000

€ 6.840

€ 42.840

[C] – huur 2011

€ 78.800

€ 14.972

€ 93.772

€ 57.532

2012

Excl. OB

OB

Incl. OB

[A] – huur Q1

€ 36.000

€ 6.840

€ 42.840

[A] – huur Q2

€ 36.000

€ 6.840

€ 42.840

[A] – huur Q3

€ 36.000

€ 6.840

€ 42.840

[A] – huur Q4

€ 36.000

€ 7.560

€ 43.560

[C] – huur 2012

€ 78.800

€ 15.366

€ 94.166

€ 43.446

2.4.

Belanghebbende heeft in de op haar naam ingediende kwartaalaangiften OB over de jaren 2010, 2011 en 2012 geen omzet en geen verschuldigde OB aangegeven. Over 2010 heeft belanghebbende € 787 voorbelasting teruggevraagd en uitbetaald gekregen. Over 2011 is dat € 404. Uit de aangiften vennootschapsbelasting die op naam van belanghebbende over die jaren zijn ingediend blijken omzetten van respectievelijk € 302.800, € 330.160 en € 222.800.

2.5.

Bij brief van 19 januari 2015 heeft de inspecteur aangekondigd een boekenonderzoek te starten naar de aanvaardbaarheid van de aangiften OB en vennootschapsbelasting over de jaren 2011 tot en met 2013 bij onder andere belanghebbende. Bij brief van 23 februari 2015 is dat boekenonderzoek uitgebreid naar het tijdvak 2010. Op 4 november 2015 heeft het slotgesprek plaatsgevonden en met dagtekening 9 maart 2016 heeft de inspecteur het rapport van het boekenonderzoek aan belanghebbende gestuurd. De inspecteur heeft geconcludeerd dat belanghebbende wel facturen heeft gestuurd aan [A] en [C] BV met OB, maar dat zij die OB nimmer heeft aangegeven en voldaan. Tevens concludeert de inspecteur aan de hand van de balanspost omzetbelasting dat over 2010 een bedrag van € 49.099 aan OB door belanghebbende niet is aangegeven, ook niet middels een suppletieaangifte.

2.6.

Op 24 november 2015 heeft Fiscale Inlichtingen- en Opsporings- Dienst (FIOD) een overzichts-PV opgemaakt waarbij de heer [X] , [C] BV en belanghebbende als verdachten zijn aangemerkt in een ‘interne omzetbelasting carrousel’. [A] is vanwege haar faillissement niet als verdachte aangemerkt. Volgens de FIOD is sprake van een vermoeden van strafbare feiten. Op 18 juni 2018 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Overijssel belanghebbende veroordeeld tot een geldboete van € 100.000, omdat zij wettig en overtuigend bewezen acht dat belanghebbende opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften OB heeft ingediend waardoor er te weinig belasting werd geheven.

2.7.

Bij brief met dagtekening 10 november 2015 heeft de inspecteur aangekondigd ter behoud van rechten voornemens te zijn een naheffingsaanslag OB op te leggen over het tijdvak 2010, omdat uit de balanspositie van belanghebbende valt af te leiden dat zij over 2010 € 49.099 te weinig OB heeft aangegeven en daarvoor geen suppletie heeft ingediend. De naheffingsaanslag is opgelegd met dagtekening 28 december 2015. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 7.801 heffingsrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft hiertegen op 11 januari 2016 bezwaar gemaakt.

2.8.

Met dagtekening 24 september 2016 heeft de inspecteur aan belanghebbende naheffingsaanslagen OB opgelegd over de tijdvakken 2011 en 2012 naar de onderstaande bedragen. Ook heeft de inspecteur bij gelijktijdige beschikking respectievelijk € 9.296 en € 6.012 heffings- en belastingrente in rekening gebracht.

2011

2012

Managementfee [A]

€ 7.600

Managementfee [C] BV

€ 7.600

Huur [A]

€ 27.360

€ 28.080

Huur [C] BV

€ 14.972

€ 15.366

€ 57.532

€ 43.446

2.9.

Belanghebbende heeft op 11 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen de opgelegde naheffingsaanslagen over de tijdvakken 2011 en 2012.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslagen OB terecht en niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen met betrekking tot de tijdvakken 2010 en 2012 en gegrondverklaring van het beroep met betrekking tot het tijdvak 2011.

4 Beoordeling van het geschil

5 Overschrijding van de redelijke termijn

6 Proceskosten en griffierecht

7 Beslissing