Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4750, AWB - 18 _ 1174
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4750, AWB - 18 _ 1174
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 22 september 2021
- Datum publicatie
- 28 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:4750
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:4559, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 1174
Inhoudsindicatie
Artikel 29 Wet OB
Belanghebbende heeft facturen voldaan door verrekening in rekening-courant. Deze voldoening wordt voor de OB niet aangemerkt als een betaling nu belanghebbende geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt waaruit volgt dat sprake is van schuldvernieuwing. Of recht bestaat op teruggaaf van OB wegens oninbare debiteuren kan in deze procedure niet aan de orde komen omdat hiervoor destijds een apart verzoek had moeten worden ingediend.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/1174, 18/1175, 18/2542 en 19/4358
uitspraak van 22 september 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] ., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de tijdvakken 1 januari tot en met 31 december 2010 (2010), 1 januari tot en met 31 december 2011 (2011), 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 (2012 tot en met 2014) en 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 (2013 tot en met 2015) naheffingsaanslagen omzetbelasting (OB) opgelegd alsmede bij gelijktijdige beschikkingen heffings- of belastingrente in rekening gebracht.
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag over het tijdvak 2012 tot en met 2014 verminderd en de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen met betrekking tot de overige tijdvakken afgewezen.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende steeds griffierechten geheven. Belanghebbende heeft tijdig de gronden van haar beroepen ingediend.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend. Met betrekking tot het beroep over het tijdvak 2010 heeft de inspecteur ook een aanvulling op het verweerschrift ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
Naar aanleiding van de uitnodiging voor de zitting op 1 juli 2021 heeft belanghebbende bij brief met dagtekening 23 mei 2021 verzocht om de diverse zaken afzonderlijk en steeds op andere dagen met een tussenperiode van minimaal twee weken te behandelen. De rechtbank heeft dit verzoek op 9 juni 2021 afgewezen.
Op 28 juni 2021 heeft belanghebbende per email nogmaals verzocht om aan zijn verzoek te voldoen. Bij deze email heeft belanghebbende een brief van een psycholoog gevoegd. In deze brief staat dat belanghebbende in het verleden succesvol onder behandeling is geweest, dat belanghebbende heeft medegedeeld dat opnieuw sprake is van een juridische procedure en dat hij wederom stress-spanningsklachten ervaart. De rechtbank heeft ook dit verzoek van belanghebbende afgewezen.
Het onderzoek ter zitting voor de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende de heer [X] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is onderdeel van een concern waarbij de heer [X] (de heer [X] ) bestuurder dan wel (indirect) directeur-grootaandeelhouder is van alle vennootschappen. Tot het concern behoren ook [A] BV (handelsnaam is [A] , failliet verklaard op 23 maart 2013 ( [A] )), [B] BV en [C] BV. Volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van belanghebbende uit de exploitatie van een machinaal timmerbedrijf, het verrichten van diensten op het gebied van bouwcoördinatie, het in- en verkopen van roerende zaken, holdingmaatschappij, beheer en financiering en logistieke werkzaamheden.
Belanghebbende verwerkt de administratie zelf in een Excel-bestand en dient zelf haar aangiften OB en vennootschapsbelasting in. Tot en met 2011 zijn de jaarrekeningen samengesteld door Koenen & Co. Daarna heeft belanghebbende zelf de jaarrekeningen samengesteld.
Over de onderhavige tijdvakken heeft belanghebbende kwartaalaangiften OB ingediend naar de volgende jaarbedragen:
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
|
Omzet hoog |
€ 87.932 |
€ 335.069 |
€ 94.722 |
€ 84.876 |
Omzet laag |
€ 0 |
€ 187.483 |
€ 0 |
€ 0 |
Af te dragen OB hoog |
€ 16.707 |
€ 63.663 |
€ 18.754 |
€ 17.824 |
Af te dragen OB laag |
€ 0 |
€ 11.249 |
€ 0 |
€ 0 |
Voorbelasting |
€ 31.972 |
€ 85.007 |
€ 67.550 |
€ 43.435 |
Per saldo |
€ 15.265 -/- |
€ 10.095 -/- |
€ 48.796 -/- |
€ 25.611 -/- |
Bij brief met dagtekening 19 januari 2015 heeft de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd met als doel het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangiften OB over de tijdvakken 2011 tot en met 2013. Het onderzoek heeft zich in beginsel beperkt tot de voorbelasting. Bij brief van 23 februari 2015 heeft de inspecteur aangegeven het boekenonderzoek ten aanzien van belanghebbende uit te breiden met het tijdvak 2010. Ook heeft er een derdenonderzoek plaatsgevonden bij [bedrijf] . Op 4 november 2015 heeft het slotgesprek van het boekenonderzoek plaatsgevonden waarbij namens belanghebbende de heer [X] aanwezig is geweest. Met dagtekening 9 maart 2016 heeft de inspecteur het rapport van het boekenonderzoek aan belanghebbende gestuurd.
In het rapport boekenonderzoek staat dat de inspecteur heeft vastgesteld dat belanghebbende geen suppletieaangiften heeft ingediend over de tijdvakken 2009 en 2010, terwijl dat volgens de balanspositie wel moest. Ook heeft belanghebbende een waarschuwing gekregen, omdat zij niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht en artikel 35a van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).
Op 24 november 2015 heeft de Fiscale Inlichtingen- en Opsporings- Dienst (FIOD) een overzichts-PV opgemaakt waarbij de heer [X] , [C] BV en belanghebbende als verdachten van strafbare feiten zijn aangemerkt vanwege betrokkenheid bij een zogeheten ‘interne omzetbelasting carrousel’. [A] is vanwege haar faillissement niet als verdachte aangemerkt. In het overzichts-PV staat dat de heer [X] heeft verklaard dat hij van mening is dat hij geld tegoed heeft van de overheid, omdat hij werkzaamheden heeft verricht voor een vennootschap van de overheid, namelijk [K] BV, die zonder de facturen te betalen failliet is gegaan. Belanghebbende is door de rechtbank Overijssel schuldig bevonden aan het tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk onjuist en/of onvolledig indienen van aangiften OB in de periode van 1 januari 2005 tot en met 29 januari 2014 en veroordeeld tot een geldboete van € 100.000.
Bij brief met dagtekening 10 november 2015 heeft de inspecteur aangekondigd voornemens te zijn een naheffingsaanslag OB over het tijdvak 2010 op te leggen, omdat uit de balanspositie van belanghebbende valt af te leiden dat zij € 40.397 te weinig OB heeft aangegeven over 2010 en daarvoor geen suppletie heeft ingediend. De naheffingsaanslag is opgelegd met dagtekening 28 december 2015. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 6.419 heffingsrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft hiertegen op 11 januari 2016 bezwaar gemaakt.
Bij brief met dagtekening 9 augustus 2016 heeft de inspecteur naheffingsaanslagen OB voor de tijdvakken 2011 en 2012 tot en met 2014 aangekondigd. Met dagtekening 24 september 2016 heeft de inspecteur deze naheffingsaanslagen opgelegd naar de onderstaande totaalbedragen, waarbij de rechtbank een uitsplitsing heeft gemaakt van de opbouw daarvan.
2011 |
2012-2014 |
|
Overlopende posten (niet in geschil) |
€ 3.420 |
€ 0 |
Overige inkopen [A] (1) |
€ 36.568 |
€ 0 |
Overname goederen [A] (2) |
€ 0 |
€ 59.744 |
[bedrijf] (3) |
€ 0 |
€ 21.856 |
Overige inkopen |
€ 0 |
€ 36.568 |
Huur en fee |
€ 0 |
€ 22.572 |
Overname goederen |
€ 0 |
€ 59.744 |
Huur |
€ 0 |
€ 15.366 |
Totaal |
€ 39.988 |
€ 215.850 |
- -
-
Betreft diverse inkopen waarvan de facturen zijn ontvangen op naam van en door [A] . [A] heeft deze facturen steeds met OB aan belanghebbende doorberekend. Belanghebbende heeft de achterliggende facturen aan de betreffende leveranciers betaald en de OB in aftrek gebracht. Dat is volgens de inspecteur ten onrechte.
- -
-
In de administratie is een factuur van [A] aangetroffen van € 231.550,85, zonder OB, en twee afzonderlijke facturen met daarop de betreffende OB. Belanghebbende heeft deze OB in aftrek gebracht, volgens de inspecteur is dat ten onrechte.
- -
-
Aan [bedrijf] heeft belanghebbende diverse facturen uitgereikt. Deels met 19% OB en deels met 6%. Deze facturen zijn allemaal door [bedrijf] voldaan. De inspecteur stelt dat belanghebbende ten onrechte het verlaagde tarief in rekening heeft gebracht.
Belanghebbende heeft op 11 oktober 2016 pro forma bezwaar gemaakt tegen de opgelegde naheffingsaanslagen over de tijdvakken 2011 en 2012 tot en met 2014 en verzocht om uitstel voor het motiveren van zijn bezwaren. Op 8 maart 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgehad voor de bezwaren met betrekking tot de naheffingsaanslagen OB over de tijdvakken 2010, 2011 en 2012 tot en met 2014. Met dagtekening 18 december 2017 heeft de inspecteur de motivering van de uitspraken op bezwaar aan belanghebbende gestuurd. De uitspraak op bezwaar over het tijdvak 2010 heeft dagtekening 15 maart 2018, de uitspraken over de tijdvakken 2011 en 2012 tot en met 2014 hebben dagtekening 26 januari 2018. Bij de uitspraken heeft de inspecteur de bezwaren voor de tijdvakken 2010 en 2011 ongegrond verklaard en voor het tijdvak 2012 tot en met 2014 gegrond verklaard waarbij hij de posten ‘overige inkopen’, ‘huur en fee’, ‘overname goederen’ en ‘huur’ heeft verminderd tot nihil waardoor een te betalen bedrag van € 81.600 resteert. Deze vermindering komt voornamelijk voort uit het feit dat de inspecteur heeft geconcludeerd dat hij deze posten in het verkeerde tijdvak heeft nageheven. De in rekening gebrachte belastingrente over dat tijdvak heeft de inspecteur evenredig verminderd.
Bij brief van 15 februari 2018 heeft de inspecteur belanghebbende medegedeeld voornemens te zijn een naheffingsaanslag OB op te leggen over het tijdvak 2013 tot en met 2015. Deze naheffingsaanslag heeft de inspecteur met dagtekening 26 april 2018 opgelegd naar de volgende bedragen:
2013-2015 |
|
Overige inkopen [A] |
€ 36.568 |
Huur en fee |
€ 22.572 |
Overname goederen [A] |
€ 59.744 |
Huur |
€ 15.366 |
Totaal |
€ 134.250 |
Ook tegen deze naheffingsaanslag heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Met dagtekening 12 juli 2019 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslagen niet te hoog zijn. Dat komt specifiek neer op de volgende geschilpunten.
-
Is de balansschuld OB 2010 terecht nageheven?
-
Heeft belanghebbende recht op aftrek van voorbelasting ten aanzien van de facturen ontvangen van [A] met betrekking tot ‘overname goederen’ en ‘overige inkopen’?
-
Heeft belanghebbende het juiste tarief toegepast voor werkzaamheden aan het pand van het dagbestedingscentrum van [bedrijf] ?
-
Met betrekking tot de naheffingsaanslag 2013 tot en met 2015 is in geschil of de in aftrek gebrachte OB op grond van artikel 29 (oud), tweede lid, van de Wet OB weer verschuldigd is geworden.
Voorts is nog tussen partijen in geschil of belanghebbende heeft voldaan aan haar administratie- en bewaarplicht, of sprake is van omkering van de bewijslast en of de inspecteur de beslistermijn tijdig heeft verlengd.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag 2011 tot € 3.420 en vernietiging van de overige naheffingsaanslagen.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen over de tijdvakken 2010, 2011 en 2013 tot en met 2015. Met betrekking tot het tijdvak 2012 tot en met 2014 concludeert de inspecteur tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 78.110 vanwege een nader standpunt ten aanzien van de correctie ‘ [bedrijf] ’.