Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-12-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4559, 21/01306 tot en met 21/01309
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-12-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4559, 21/01306 tot en met 21/01309
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 14 december 2022
- Datum publicatie
- 11 juli 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:4750, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 21/01306 tot en met 21/01309
Inhoudsindicatie
Procedure over diverse naheffingsaanslagen omzetbelasting. Voor zover belanghebbende zich beroept op teruggaaf van omzetbelasting als gevolg van oninbaarheid van debiteuren in de zin van artikel 29, lid 1, Wet OB 1968, slaagt het beroep niet aangezien dit in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen. Enkele van de op artikel 29, lid 2, Wet OB 1968 gebaseerde correcties vervallen. Bovendien komt de vraag aan de orde of kosten van beroepsmatige rechtsbijstand die verleend is bij de voorbereiding van proceshandelingen voor vergoeding in aanmerking komen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/01306 tot en met 21/01309
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 22 september 2021, nummers BRE 18/1174, 18/1175, 18/2542 en 19/4358, in het geding tussen belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de minister van Justitie en Veiligheid,
hierna: de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting over de perioden 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010, 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 en 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 opgelegd (hierna: naheffingsaanslagen omzetbelasting 2010, 2011, 2012 tot en met 2014 en 2013 tot en met 2015, hierna tezamen: de naheffingsaanslagen). Gelijktijdig met de naheffingsaanslagen zijn aan belanghebbende heffings- dan wel belastingrentebeschikkingen gegeven.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en rentebeschikkingen. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan, het bezwaar gericht tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2012 tot en met 2014 gegrond verklaard en de overige bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard voor zover die betrekking hebben op de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2011 en 2012 tot en met 2014 en ongegrond verklaard voor zover die betrekking hebben op de overige naheffingsaanslagen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het hof heeft de volgende nummers aan de hoger beroepen toegekend:
Nummer rechtbank BRE |
Nummer hof |
Belastingaanslag |
18/1174 |
21/01306 |
Naheffingsaanslag omzetbelasting 2012 tot en met 2014 |
18/1175 |
21/01307 |
Naheffingsaanslag omzetbelasting 2011 |
18/2542 |
21/01308 |
Naheffingsaanslag omzetbelasting 2010 |
19/4358 |
21/01309 |
Naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 tot en met 2015 |
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende, haar directeur-grootaandeelhouder, [directeur-grootaandeelhouder] (hierna: [directeur-grootaandeelhouder] ) en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] . Op deze zitting zijn gelijktijdig, doch niet gevoegd, de zaken van belanghebbende met de nummers 21/00332 en 21/01313 en de zaken van [BV 1] met de nummers 21/01310 tot en met 21/01312 behandeld.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
[directeur-grootaandeelhouder] is de directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende. [directeur-grootaandeelhouder] is daarnaast (indirect) bestuurder dan wel directeur-grootaandeelhouder van [BV 2] , [BV 3] en [BV 1] . [BV 2] gebruikte als handelsnaam [BV 4] (hierna wordt deze vennootschap aangeduid als [BV 4] ). [BV 4] is failliet verklaard op 23 maart 2013. [BV 1] stond voorheen bekend onder de naam [BV 5] .
Volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van belanghebbende uit de exploitatie van een machinaal timmerbedrijf, het verrichten van diensten op het gebied van bouwcoördinatie, het in- en verkopen van roerende zaken en het uitvoeren van beheers-, financierings- en logistieke werkzaamheden. Belanghebbende is daarnaast holdingmaatschappij.
Met betrekking tot de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013 heeft belanghebbende kwartaalaangiften omzetbelasting ingediend tot de volgende jaarbedragen:
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
|
Omzet hoog |
€ 87.932 |
€ 335.069 |
€ 94.722 |
€ 84.876 |
Omzet laag |
€ 0 |
€ 187.483 |
€ 0 |
€ 0 |
Af te dragen omzetbelasting hoog |
€ 16.707 |
€ 63.663 |
€ 18.754 |
€ 17.824 |
Af te dragen omzetbelasting laag |
€ 0 |
€ 11.249 |
€ 0 |
€ 0 |
Voorbelasting |
€ 31.972 |
€ 85.007 |
€ 67.550 |
€ 43.435 |
Per saldo |
€ 15.265 -/- |
€ 10.095 -/- |
€ 48.796 -/- |
€ 25.611 -/- |
Bij brief van 19 januari 2015 heeft de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd met als doel het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de met betrekking tot de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 ingediende aangiften omzetbelasting. Het onderzoek is nadien uitgebreid met de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. Het van dit boekenonderzoek opgestelde rapport heeft als dagtekening 9 maart 2016 (hierna: rapport boekenonderzoek).
In het rapport boekenonderzoek is opgenomen dat belanghebbende op diverse punten de administratie- en bewaarplicht en verplichtingen die volgen uit artikel 35a Wet op de omzetbelasting 1968 heeft geschonden. Daarnaast worden in het rapport boekenonderzoek diverse omzetbelastingcorrecties aangekondigd.
Bij brief van 10 november 2015 heeft de inspecteur, overeenkomstig de aankondiging uit het rapport boekenonderzoek, aangekondigd voornemens te zijn een naheffingsaanslag omzetbelasting 2010 van € 40.397 aan belanghebbende op te leggen. Dit is gebaseerd op de omzetbelastingschuld zoals deze volgt uit de balans van belanghebbende. De naheffingsaanslag omzetbelasting 2010 is opgelegd op 28 december 2015. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 6.419 heffingsrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft hiertegen op 11 januari 2016 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 9 augustus 2016 heeft de inspecteur naheffingsaanslagen omzetbelasting 2011 en 2012 tot en met 2014 aangekondigd. Een gedeelte van de aangekondigde correcties was ook reeds aangekondigd in het rapport boekenonderzoek. Met dagtekening 24 september 2016 heeft de inspecteur naheffingsaanslagen omzetbelasting 2011 en 2012 tot en met 2014 opgelegd tot onderstaande totaalbedragen, met dien verstande dat het hof een uitsplitsing heeft gemaakt naar de opbouw:
2011 |
2012-2014 |
|
Overlopende posten |
€ 3.420 |
€ 0 |
Overige inkopen [BV 4] |
€ 36.568 |
€ 0 |
Overname goederen [BV 4] |
€ 0 |
€ 59.744 |
[stichting] |
€ 0 |
€ 21.856 |
Overige inkopen |
€ 0 |
€ 36.568 |
Huur en fee |
€ 0 |
€ 22.572 |
Overname goederen |
€ 0 |
€ 59.744 |
Huur |
€ 0 |
€ 15.366 |
Totaal |
€ 39.988 |
€ 215.850 |
Gelijktijdig met de naheffingsaanslag omzetbelasting 2011 is aan belanghebbende bij beschikking € 6.461 aan heffingsrente in rekening gebracht. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag omzetbelasting 2012 tot en met 2014 is aan belanghebbende bij beschikking € 23.026 aan belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft op 11 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2011 en 2012 tot en met 2014.
De inspecteur heeft de termijn om met betrekking tot de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2010, 2011 en 2012 tot en met 2014 uitspraak op bezwaar te doen éénmaal (onder verwijzing naar artikel 7:10, lid 3, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) verdaagd met zes weken en diverse malen (onder verwijzing naar artikel 7:10, lid 4, Awb) verlengd. De laatste verlenging tot 31 december 2017 heeft plaatsgevonden bij brief van 4 oktober 2017.
Bij brieven van 18 december 2017 heeft de inspecteur de motivering van de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2010, 2011 en 2012 tot en met 2014 aan belanghebbende doen toekomen.
De uitspraken op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2011 en 2012 tot en met 2014 hebben als dagtekening 26 januari 2018. Het bezwaar gericht tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2011 is ongegrond verklaard. Het bezwaar gericht tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2012 tot en met 2014 is gegrond verklaard. Laatstgenoemde naheffingsaanslag is verminderd tot € 81.600. De bijbehorende belastingrentebeschikking is verminderd tot € 11.292. De vermindering heeft te maken met het vervallen van de correcties “overname goederen [BV 4] ”, “overige inkopen”, “huur en fee” en “huur”. De inspecteur kondigt aan voornemens te zijn deze correcties mee te nemen in een nog op te leggen naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 tot en met 2015.
Bij brief van 15 februari 2018 heeft de inspecteur aangekondigd voornemens te zijn een naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 tot en met 2015 op te leggen tot een bedrag van € 134.250.
De uitspraak op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslag omzetbelasting 2010 heeft als dagtekening 15 maart 2018. Het bezwaar dat is gericht tegen die naheffingsaanslag is ongegrond verklaard.
Schematisch samengevat bevatten de naheffingsaanslagen 2010, 2011 en 2012 tot en met 2014 na uitspraken op bezwaar de volgende correcties:
2010 |
2011 |
2012-2014 |
|
Ontbreken suppletie |
€ 40.397 |
€ 0 |
€ 0 |
Overlopende posten |
€ 0 |
€ 3.420 |
€ 0 |
Overige inkopen [BV 4] |
€ 0 |
€ 36.568 |
€ 0 |
Overname goederen [BV 4] |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
[stichting] |
€ 0 |
€ 0 |
€ 21.856 |
Overige inkopen |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
Huur en fee |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
Overname goederen |
€ 0 |
€ 0 |
€ 59.744 |
Huur |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
Totaal |
€ 40.397 |
€ 39.988 |
€ 81.600 |
De inspecteur heeft op 26 april 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 tot en met 2015 opgelegd tot een bedrag van € 134.250. Gelijktijdig is aan belanghebbende bij beschikking belastingrente van € 12.679 in rekening gebracht. De navolgende correcties liggen besloten in de naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 tot en met 2015:
2013-2015 |
|
Overige inkopen |
€ 36.568 |
Huur en fee |
€ 22.572 |
Overname goederen [BV 4] |
€ 59.744 |
Huur |
€ 15.366 |
Totaal |
€ 134.250 |
Belanghebbende heeft op 25 mei 2018 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 tot en met 2015.
De inspecteur heeft de termijn om uitspraak op bezwaar te doen met betrekking tot de naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 tot en met 2015 diverse malen (onder verwijzing naar artikel 7:10, lid 4, Awb) verlengd. De laatste verlenging tot 27 januari 2019 heeft plaatsgevonden bij brief van 6 november 2018.
Bij brief van 4 juni 2019 heeft de inspecteur met betrekking tot de naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 tot en met 2015 de motivering van de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende doen toekomen.
Op 14 juli 2019 heeft de inspecteur met betrekking tot de naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 tot en met 2015 uitspraak op bezwaar gedaan. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard voor zover deze betrekking hebben op de naheffingslagen omzetbelasting 2011 en 2012 tot en met 2014 (de beroepen met de nummers BRE 18/1174 en 18/1175). De rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar met betrekking tot deze naheffingsaanslagen vernietigd, naheffingsaanslagen omzetbelasting 2011 en 2012 tot en met 2014 verminderd tot € 3.420 respectievelijk € 18.366 en de bijbehorende heffings- dan wel belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank heeft de beroepen voor het overige ongegrond verklaard. Het gaat hierbij om de beroepen met de nummers BRE 18/2542 en 19/4358. De rechtbank heeft de inspecteur respectievelijk de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 3.288 respectievelijk € 711. Ten slotte heeft de rechtbank gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 338 vergoedt.
Schematische weergegeven bevatten de naheffingsaanslagen (na vermindering door de rechtbank) de volgende correcties:
2010 |
2011 |
2012-2014 |
2013-2015 |
|
Ontbreken suppletie (1) |
€ 40.397 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
Overlopende posten |
€ 0 |
€ 3.420 |
€ 0 |
€ 0 |
Overige inkopen [BV 4] |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
Overname goederen [BV 4] |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
[stichting] (2) |
€ 0 |
€ 0 |
€ 18.366 |
€ 0 |
Overige inkopen (3) |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 36.568 |
Huur en fee (3) |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 22.572 |
Overname goederen (3) |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 59.744 |
Huur (3) |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 15.366 |
Totaal |
€ 40.397 |
€ 3.420 |
€ 18.366 |
€ 134.250 |
De juistheid van de correctie “ontbreken suppletie” van € 40.397 (die is meegenomen in naheffingsaanslag omzetbelasting 2010) is niet in geschil. Belanghebbende stelt echter recht te hebben op teruggaaf van een bedrag van € 49.358,46 dat met deze correctie verrekend kan worden. Dit is het bedrag aan omzetbelasting dat is opgenomen in een aan [BV 6] gerichte factuur die, in verband met de in 2005 aangevangen faillissementsprocedure van deze vennootschap, onbetaald is gebleven. Belanghebbende heeft de op de factuur vermelde omzetbelasting van € 49.358,46 destijds afgedragen. De afronding van het faillissement heeft geruime tijd geduurd. Het faillissement van [BV 6] is op 12 november 2015 beëindigd. Belanghebbende heeft verzoeken bij de inspecteur ingediend tot teruggaaf van omzetbelasting wegens oninbaarheid van de vordering op [BV 6] . De inspecteur heeft deze teruggaafverzoeken niet gehonoreerd.
Belanghebbende heeft in 2011 diverse facturen aan Stichting [stichting] (hierna: [stichting] ) uitgereikt. Bij diverse facturen is het hoge omzetbelastingtarief (19%) toegepast. Bij een enkele factuur is het lage omzetbelastingtarief (6%) toegepast. Bij alle facturen had echter het hoge omzetbelastingtarief gehanteerd dienen te worden. Op 7 april 2016 heeft belanghebbende een aanvullende factuur naar [stichting] gestuurd voor het verschil tussen het hoge en lage omzetbelastingtarief. Het gefactureerde bedrag is € 21.856,17. [stichting] heeft de aanvullende factuur niet voldaan. De rechtbank heeft correctie “ [stichting] ” van € 21.856 tot € 18.366 verminderd. Achtergrond van deze vermindering is dat de rechtbank de inspecteur heeft gevolgd in zijn veronderstelling dat “de door belanghebbende ontvangen bedragen inclusief het reguliere tarief OB zijn in plaats van dat de ontvangen bedragen netto bedragen zijn”.
[BV 4] heeft in verband met “overige inkopen” en “overname goederen” in 2011 en 2012 facturen aan belanghebbende uitgereikt. Dit betreffen facturen inclusief omzetbelasting. [BV 1] heeft in verband met “huur en fee” en “huur” in 2011 en 2012 facturen aan belanghebbende uitgereikt. Dit betreffen eveneens facturen inclusief omzetbelasting. De inspecteur heeft de vooraftrek van de op deze facturen vermelde omzetbelasting, onder verwijzing naar artikel 29, lid 2, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968), gecorrigeerd. In het kader van de betwisting van deze correcties heeft belanghebbende diverse stukken uit de (grootboek)administratie van [BV 4] overgelegd en twee rekening-courantovereenkomsten.
Eén rekening-courantovereenkomst is gesloten tussen belanghebbende en [BV 5] (tegenwoordig genaamd [BV 1] ). Belanghebbende wordt aangeduid als schuldeiser en [BV 5] als schuldenaar. Voor zover relevant luidt deze rekening-courantovereenkomst als volgt:
“(…) In aanmerking nemende:
• Dat schuldeiser van schuldenaar een bedrag te vorderen heeft.
• Dat dit bedrag kan wijzigen hetgeen via bankmutaties of anderszins wordt vastgelegd.
• Dat partijen thans hun onderlinge verhouding ten aanzien van deze overeenkomst schriftelijk wensen te regelen;
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
ARTIKEL 1
Eenmaal per jaar per 31 december wordt door het opstellen van een jaarverslag het bedrag vastgesteld. Schuldenaar zal van iedere wijziging in de stand een overzicht ontvangen van de schuldeiser. (…)”
De andere rekening-courantovereenkomst is op 1 september 2005 gesloten tussen belanghebbende en [BV 4] . Belanghebbende wordt aangeduid als schuldeiser en [BV 4] als schuldenaar. De inhoud van de aanhef en artikel 1 van die overeenkomst is gelijk aan die uit de overeenkomst tussen belanghebbende en [BV 5] (zie onder 2.26). Voor zover in de onderhavige procedure relevant, bevat de overeenkomst tussen belanghebbende en [BV 4] daarnaast de volgende bepalingen:
“(…) ARTIKEL 3
Al wat de schuldeiser terzake te vorderen heeft, zal terstond opeisbaar zijn, zonder waarschuwing of ingebrekestelling, bij faillissement van de schuldenaar, bij zijn aanvraag om surséance, bij wijziging van aandeelhouders van schuldenaar, bij wijziging van directie bij schuldenaar en bij verkoop van activa van schuldenaar dan wel een gedeelte daarvan.
De administratie van de schuldeiser levert tussen partijen dwingend bewijs op van het bestaan en de omvang van de schuld.
ARTIKEL 4
Alle betalingen kunnen geschieden door storting of overschrijving op een door de schuldeiser aan te geven bank, zijnde bankrekening nummer [..] bij de Rabobank ten name van [belanghebbende] te [vestigingsplaats] of door verrekening van aan elkaar verschuldigde/te ontvangen bedragen. (…)”
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Zijn de naheffingsaanslagen (zoals die luiden na de uitspraak van de rechtbank) terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd?
2. Heeft de inspecteur de beslistermijn in de bezwaarfase overschreden?
3. Heeft belanghebbende recht op toekenning van een proceskostenvergoeding?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en heffings- dan wel belastingrentebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.