Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5224, AWB - 16 _ 1978

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5224, AWB - 16 _ 1978

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 oktober 2021
Datum publicatie
14 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5224
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1978

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers: zie de bijlage

uitspraken van 13 oktober 2021

Uitspraken als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

Ieder van de belanghebbenden genoemd in de bijlage,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Zitting

Het onderzoek ter zitting is met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb achterwege gebleven.

1 Achtergrond

1.1.

Het gaat hier om zaken van verscheidene belanghebbenden die worden beheerd en vertegenwoordigd door [fondsbeheerder 1]. In de bijlage bij deze uitspraken is een overzicht opgenomen van de zaaknummers en de belanghebbenden. Het overzicht is ontleend aan de hierna bij 1.15 vermelde bijlage bij de brief van 25 juni 2021. Het gaat om 12 onderscheiden zaakclusters (hierna: de 12 zaakclusters).

1.2.

Hoewel het om verscheidene belanghebbenden gaat, doet de rechtbank hierbij in één geschrift uitspraken in al deze zaken. Dit heeft de volgende achtergrond.

1.3.

De gemachtigde van belanghebbenden, te weten mr. M. Sanders, althans Loyens & Loeff N.V., (hierna: de gemachtigde) heeft zeer veel procedures namens buitenlandse beleggingsfondsen aanhangig waarin onder meer met een beroep op het unierecht verzocht is om teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting. Deze procedures zijn lange tijd aangehouden in verband met door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.1 Een aanzienlijk aantal van de buitenlandse fondsen heeft de rechtsvorm van een Spezial Sondervermögen, waaronder – naar tussen partijen vaststaat – de belanghebbenden.

1.4.

De Hoge Raad heeft bij beslissing van 24 januari 2020 (hierna: de HR-beslissing van 24 januari 2020) rechtsvragen beantwoord die onder meer van belang zijn voor kort gezegd de Nederlands fiscaalrechtelijke kwalificatie voor de dividendbelasting van een Spezial Sondervermögen met één deelnemer.2

1.5.

Gelet op het grote aantal procedures van de gemachtigde heeft de rechtbank onder meer op 13 februari 2020 een regiezitting gehouden. Daarbij zijn onder meer de zaken betreffende teruggaafverzoeken die zijn gedaan door een Spezial Sondervermögen aan de orde gekomen, mede naar aanleiding van de HR-beslissing van 24 januari 2020. Besproken is onder meer dat de gemachtigde overzichten zou aanleveren, waaruit onder meer blijkt of (i) sprake is van een Spezial Sondervermögen, zo ja (ii) of sprake is van een zogenoemde éénpitter (dat wil zeggen: Spezial Sondervermögen met één deelnemer) en zo ja (iii) of al dan niet mede namens de participant om teruggaaf van dividendbelasting is verzocht.

1.6.

De gemachtigde heeft per e-mailberichten van 31 maart 2020 en 10 april 2020 diverse overzichten in excel (hierna: de excel-overzichten) aangeleverd per klantgroep.

1.7.

De inspecteur heeft daarop bij brief van 16 juli 2020 gereageerd. De inspecteur heeft daarbij een tabel opgenomen op basis van de informatie uit de excel-overzichten. De tabel vermeldt dat er bij de drie onderscheiden klantgroepen sprake is van 269, 34 en 49 éénpitters. De inspecteur stelt voor deze éénpitters in twee groepen te splitsen. Eén van die twee groepen betreft de beroepen van éénpitters die op participantniveau (mogelijk) niet-ontvankelijk (geen verzoek ingediend) en op fondsniveau (mogelijk) niet-ontvankelijk (fonds is transparant) zijn. De inspecteur verwijst daarbij naar de HR-beslissing van 24 januari 2020. De inspecteur heeft een bestand bijgevoegd van claims van éénpitters waarvan (volgens de aangereikte informatie) alleen het fonds de claim heeft ingediend.

1.8.

De rechtbank heeft op 24 augustus 2020 uitspraak gedaan in een procedure van een Spezial Sondervermögen met één deelnemer.3 In die zaak was uiteindelijk niet in geschil dat de desbetreffende belanghebbende transparant voor de vennootschapsbelasting (hierna: vpb) was. De belanghebbende in die procedure nam ten eerste het standpunt in dat, aangezien zij voor de vpb als transparant moet worden aangemerkt maar wel als opbrengstgerechtigde moet worden aangemerkt in de zin van artikel 1 van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB), zij in aanmerking komt voor de teruggaafregeling van dividendbelasting op grond van artikel 10 van de Wet DB voor – kort gezegd – opbrengstgerechtigde lichamen die niet aan de vpb onderworpen zijn. Subsidiair nam die belanghebbende het standpunt in dat, ook als zij niet zou zijn aan te merken als opbrengstgerechtigde, zij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting omdat zij voldoende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi), in aanmerking genomen dat het doel van de teruggaaf van dividendbelasting aan een fbi is het voorkomen van economische dubbele belasting en het unierecht ertoe verplicht om grensoverschrijdende economische dubbele belasting te voorkomen. De rechtbank heeft in de voormelde uitspraak beide rechtskundige standpunten verworpen en geoordeeld dat de inspecteur de verzoeken om teruggaaf terecht heeft geweigerd.

1.9.

De inspecteur heeft bij brief van 17 november 2020 een aanvulling gestuurd op de brief van 16 juli 2020. De inspecteur heeft daarbij de rechtbank in overweging gegeven om zaken van éénpitters waarin enkel namens zo’n éénpitter een verzoek uitsluitend op fondsniveau is ingediend af te doen zonder zitting. De inspecteur heeft daarbij het standpunt ingenomen, onder verwijzing naar de HR-beslissing van 24 januari 2020 en de in 1.8 vermelde uitspraak van de rechtbank, dat een Spezial Sondervermögen met één participant niet kan worden aangemerkt als opbrengstgerechtigde voor de dividendbelasting en dat verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting die enkel zijn ingediend namens zo’n éénpitter dienen te worden afgewezen. Verder heeft de inspecteur (nogmaals) overzichten bijgevoegd van de beroepen van éénpitters waarvan het verzoek, volgens informatie van de Belastingdienst, uitsluitend op fondsniveau is ingediend.

1.10.

De rechtbank heeft bij brief van 18 december 2020 een aantal regievragen gesteld aan de gemachtigde, waaronder de volgende vragen:

“- Met betrekking tot de zaken van een Spezial Sondervermögen met één deelnemer (hierna ook: éénpitter):

o In de e-mailberichten van 31 maart 2020 is onder meer geschreven: “In het overzicht is nu nog niet opgenomen of, en voor welke jaren, namens de participant(en) in de fondsen een teruggaafverzoek is ingediend. Die informatie is opgevraagd en wij verwachten in de loop van de komende twee weken een aangevuld overzicht op te leveren bij u en de Belastingdienst.” Voor [fondsbeheerder 2] heeft u de bedoelde informatie alsnog verstrekt. Voor de andere twee overzichten (van [fondsbeheerder 1] en [fondsbeheerder 3]) is dat volgens onze informatie nog niet gedaan. Ik verzoek u de overzichten aan te vullen met de bedoelde informatie.

o In de e-mailberichten van 31 maart 2020 is onder meer het volgende geschreven “Ten slotte nog het punt van mogelijke intrekking van beroepen waarin sprake is van fondsen met één participant en die participant niet zelfstandig om teruggaaf heeft verzocht, naar aanleiding van de ontwikkelingen in de jurisprudentie eerder dit jaar. Voorlopig worden deze beroepen nog niet ingetrokken tot er duidelijkheid is over het standpunt dat het fonds toch als gerechtigde tot de dividenden moet worden gezien. Wij berichten u hierbij dat wij onze cliënt nog eens expliciet zullen vragen of zij dat standpunt door wenst te zetten.” De rechtbank verneemt graag of u met de bedoelde duidelijkheid het oog heeft op de door de Hoge Raad te geven antwoorden op de openstaande vragen van Gerechtshof ‘s Hertogenbosch ECLI:NL:GHSHE:2019:2385. Zo dat het geval is, verzoekt de rechtbank u te melden binnen welke termijn na het arrest gemeld kan worden of de beroepen voortgezet (dan wel ingetrokken) worden.”

1.11.

Op verzoek van de gemachtigde heeft de rechtbank dezelfde brief nogmaals verstuurd, maar dan per klantgroep. De drie brieven zijn verstuurd op 6 april 2021, met een reactietermijn van vier weken.

1.12.

De gemachtigde heeft hierop gereageerd bij drie verschillende brieven – per klantgroep één brief – van 4 mei 2021. Daarnaast zijn per klantgroep excelspreadsheets toegestuurd per e-mail, waarnaar in de desbetreffende brief wordt verwezen. In de brief is ter zake van de éénpitters – voor zover van belang – het volgende vermeld:

“2 Spezial Sondervermögen met één deelnemer

2.1

Voor de Spezial Sondervermögen met een enkele participant (eenpitters) is het logisch om een onderverdeling te maken naar de achterliggende investeerders. Gelet op de arresten van de Hoge Raad van 24 januari 2020 en 18 december 2020, nr. 19/03341 dienen eenpitters in beginsel als fiscaal transparant te worden aangemerkt. Derhalve hangen de mogelijkheden voor teruggaaf samen met de belastingpositie van de participant. De participanten zouden een beroep kunnen doen op art. 10a, lid 2 Wet DB 1965, dan wel art. 10a, lid 1 Wet DB 1965, dan wel op grond van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 26 november 2020, BWBR0044451 (Sofina-arrestbesluit).

2.2

De vraag die eerst moet worden beantwoord is of het teruggaafverzoek is ingediend in naam van de opbrengstgerechtigde tot het dividend, zijnde de participant in het geval van eenpitters.

2.3

Het overzicht geeft op dit moment inzicht in de verschillende soorten participanten. Het overzicht is bovendien aangevuld met informatie over in naam van wie de initiële teruggaafverzoeken zijn ingediend. Er is aangegeven in naam van welke partij (fonds en/of participant) het teruggaafverzoek dividendbelasting destijds is ingediend. Waar participanten niet ook daadwerkelijk (tijdig) een teruggaafverzoek hebben ingediend, gaan wij ervan uit dat er voor die betreffende jaren slechts het fonds nog kan doorprocederen.

Mogelijk zal het fonds zich in die gevallen — in weerwil van de arresten van de Hoge Raad van 24 januari 2020 en 18 december 2020, nr. 19/03341 — beroepen op non-transparantie c.q. vergelijkbaarheid met een ingezeten fbi, gelet op de nog lopende zaken hierover.

(…)

2.5

Door het grote aantal lopende zaken en de complexiteit is het niet mogelijk gebleken om de relevante beslissingen te verzamelen van de investeerders vóór de gegeven reactietermijn van uw brief. In het overzicht is te zien dat voor de eenpitters vooralsnog geen besluit genomen is. Wij kunnen u wel aangeven dat men op dit moment in contact is met de vele investeerders om hen te informeren over de huidige situatie en de keuzes die moeten worden gemaakt. Wij verwachten het overzicht op dit punt in de komende periode aan te vullen met de besluiten. Op dit moment worden er geen zaken ingetrokken.”

1.13.

De rechtbank heeft op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in 653 zaken van éénpitters waarbij een andere gemachtigde betrokken was.4

1.14.

Bij brief van 24 juni 2021 zijn de gemachtigde en de inspecteur bericht dat in de dividendbelastingzaken waarin de gemachtigde als gemachtigde optreedt en die eerder op regiezitting zijn geweest, de behandelend meervoudige kamer heeft besloten om, op grond van artikel 8:12 van de Awb, mr. Van Ginneken als rechter-commissaris (hierna: de rechter-commissaris) op te dragen het vooronderzoek te verrichten in die zaken.

1.15.

Bij brieven van 25 juni 2021 heeft de inspecteur gereageerd op de in 1.12 vermelde brieven en excelspreadsheets. De inspecteur herhaalt daarbij zijn in 1.9 vermelde standpunt, met als aanvulling een verwijzing naar de in 1.13 vermelde uitspraak. Wat betreft de zaken van fondsen die worden beheerd en vertegenwoordigd door [fondsbeheerder 1] zet de inspecteur het volgende uiteen, mede met verwijzing naar een bijlage (‘bijlage I’) bij de brief betreffende die fondsen:

“Ik heb de volgende selectie op het excelspreadsheet toegepast:

Kolom J (rechtsvorm fonds): Spezial Sondervermögen;

Kolom K (Fondstype): Singel-participant;

kolom O (teruggaafverzoek namens): fund

Na de filter te hebben toegepast resteren 12 beroepen van de 74 Duitse beroepen van éénpitters waarvan het verzoek alleen op fondsniveau is ingediend. Deze beroepen heb ik vergeleken met de bij de Belastingdienst bekende gegevens. Hiervoor heb ik kolom C (WF-nr. Belastingdienst) en D (opmerkingen Belastingdienst) toegevoegd. In kolom C staat het WF-nr. waaronder het beroep bij de Belastingdienst staat geregistreerd. 1 beroep is niet bekend bij de Belastingdienst. Het overzicht sluit voor het overige aan met de gegevens zoals bekend bij de Belastingdienst. Zie bijlage I.

Daar er geen discussie bestaat over het feit dat de verzoeken van éénpitters uitsluitend op fondsniveau zijn ingediend, geef ik uw Rechtbank derhalve in overweging deze beroepen af te doen zonder zitting.”

1.16.

Bij aangetekend verzonden brief van 6 augustus 2021, heeft de rechter-commissaris de gemachtigde onder meer het volgende geschreven:

Vervolg met betrekking tot deze (246, 30, en 12) zaken?

Uit de brieven van de inspecteur van 25 juni 2021 volgt dat wat betreft de inspecteur het (voor)onderzoek in de voormelde 246, 30, en 12 zaken kan worden gesloten en dat de rechtbank dus uitspraak kan doen in die zaken op basis van de stukken zoals die tot nu toe zijn ingediend, zonder een zitting te houden.

In het kader van de aan haar gegeven opdracht, wenst de rechter-commissaris te vernemen of ook wat u betreft de rechtbank uitspraak kan doen in deze 246, 30, en 12 zaken op basis van de stukken zoals die tot nu toe zijn ingediend, zonder een zitting te houden.

In verband met het laatste punt wordt conform artikel 8:57 Awb gewezen op het recht ter zitting te worden gehoord.

Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat het om de 246, 30, en 12 zaken gaat die de inspecteur heeft vermeld in bijlage 1 bij de brieven van 25 juni 2021 (gebaseerd op het door u ingevulde spreadsheet).

(…)

Reactietermijn

U wordt verzocht om binnen vier weken na dagtekening van deze brief een reactie te geven. Indien u niet binnen deze termijn een reactie geeft, wordt ervan uitgegaan dat ook wat u betreft het onderzoek kan worden gesloten in de 246, 30, en 12 zaken en de rechtbank uitspraken kan doen op basis van de stukken (zonder zitting te houden).”

1.17.

Er is niet binnen de gestelde termijn een reactie binnengekomen. De rechter-commissaris heeft de meervoudige kamer hierover geïnformeerd. De rechtbank (de meervoudige kamer) heeft vervolgens besloten om, met toepassing van artikel 8:57 van de Awb, te bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en dat het onderzoek wordt gesloten. De inspecteur en de gemachtigde zijn hierover bij brief van 20 september 2021 geïnformeerd.

1.18.

Omdat uit gegevens van PostNL niet duidelijk bleek of de in 1.16 vermelde brief is aangekomen, heeft de griffier navraag gedaan bij de gemachtigde. De gemachtigde heeft de ontvangst van de brief bevestigd per e-mailbericht van 24 september 2021, waarbij onder meer het volgende is vermeld:

“Die brieven zijn in goede orde ontvangen voor onze cliënten (…). Uit ons overleg met de betrokken cliënten is gekomen dat er geen bezwaar is tegen het afdoen van de betreffende zaken zonder zitting.

Wij hebben niet separaat schriftelijk gereageerd omdat wij uit de brief begrepen dat reactie niet noodzakelijk was (daarmee stilzwijgend instemden met het sluiten van onderzoek en uitspraak doen zonder zitting).”

1.19.

Gelet op de algemene, niet-zaakspecifieke, wijze waarop de inspecteur en de gemachtigde hebben gecorrespondeerd over de zaken van de éénpitters, waaronder de 12 zaakclusters, en de omstandigheid dat in wezen als uitgangspunt alleen rechtskundige kwesties voorliggen, doet de rechtbank uitspraken in de 12 zaakclusters in één geschrift.5

2 Beoordeling

Vooraf: ontvankelijkheid beroep

2.1.1.

Uit de in 1.12 genoemde excelspreadsheets blijkt dat voor sommige fondsen van de 12 zaakclusters geldt dat deze zijn geliquideerd of gefuseerd. Voor beroepen die betrekking hebben op die fondsen, kan daarom de vraag naar ontvankelijkheid van het beroep rijzen. Om proceseconomische redenen heeft de rechtbank daar niet (ambtshalve) onderzoek naar gedaan.

Vooraf: op de zaak betrekking hebbende stukken

2.1.2.

Niet in elk zaak is een verweerschrift ingediend en zijn door de inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken ingebracht. Dat houdt verband met de aanhouding van de zaken (zie 1.3). Wel heeft de inspecteur vervolgens in algemene zin een standpunt ingenomen en daarmee verweer gevoerd (zie 1.15). Uit de correspondentie blijkt verder dat de inspecteur van opvatting is dat de rechtbank uitspraak kan doen op basis van de ingediende stukken en dat de gemachtigde hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt. Gelet daarop en gelet op de omstandigheid dat in wezen als uitgangspunt alleen rechtskundige kwesties voorliggen, heeft de rechtbank om proceseconomische overwegingen afgezien van het opvragen van de op de zaak betrekking hebbende stukken in de zaken waarin die stukken nog niet waren ingebracht.

Inhoudelijk

2.2.

In elk van de zaken is beroep ingesteld tegen de uitspraak op bewaar tegen de beslissing van de inspecteur op het verzoek om teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting over een bepaalde periode.

2.3.

De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven correspondentie af dat voor elk van de zaken geldt dat tussen partijen niet langer in geschil is dat uitgaande van jurisprudentie van de Hoge Raad6 de desbetreffende belanghebbende (het Spezial Sondervermögen) fiscaal transparant is naar Nederlandse maatstaven en zelf daarom geen aanspraak kan maken op teruggaaf van dividendbelasting.

De gemachtigde heeft aangevoerd dat mogelijk een beroep op non-transparantie wordt gedaan “in weerwil van de arresten van de Hoge Raad van 24 januari 2020 en 18 december 2020, nr. 19/03341” (zie 1.12), maar de rechtbank ziet geen aanleiding om van die arresten af te wijken.

Zo met het beroep op “vergelijkbaarheid met een ingezeten fbi, gelet op de nog lopende zaken hierover” een standpunt wordt ingenomen overeenkomstig het subsidiaire standpunt dat is vermeld in 1.8, baat dat niet. De rechtbank verwerpt dat standpunt ook voor deze zaken.

2.4.

De rechtbank leidt verder uit de correspondentie af dat voor elk van de zaken geldt dat niet in geschil is dat het verzoek om teruggaaf niet mede is gedaan door de deelnemer in de desbetreffende belanghebbende.

2.5.

Voor elk van de zaken betekent dit een en ander dat het verzoek om teruggaaf van dividendbelasting moet worden afgewezen7 en dat het desbetreffende beroep ongegrond is.

2.6.

Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3 Beslissing

Voor elk van de zaken

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraken zijn gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, voorzitter, mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. J.P.M. Kooijmans, rechters, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 13 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraken kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Zaaknummer(s)

Belanghebbende

AWB/16/1978 t/m AWB/16/1980

[fonds 1]

AWB/16/1981 t/m AWB/16/1984

[fonds 1]

AWB/16/1985

[fonds 2]

AWB/16/1989 t/m AWB/16/1995

[fonds 3]

AWB/16/7917 t/m AWB/16/7919

[fonds 4]

AWB/17/5414 t/m AWB/17/5418

[fonds 5]

AWB/17/570 t/m AWB/17/573

[fonds 6]

AWB/17/867, AWB/17/868 en AWB/17/877

[fonds 4]

AWB/18/3423 t/m AWB/18/3426

[fonds 7]

AWB/18/4239 t/m AWB/18/4241

[fonds 8] 8

AWB/18/4228 t/m AWB/18/4231

[fonds 9]

AWB/16/7827 t/m AWB/16/7830

[fonds 10]