Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5433, AWB - 20 _ 7910 en 20 _ 7911
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5433, AWB - 20 _ 7910 en 20 _ 7911
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 28 oktober 2021
- Datum publicatie
- 15 november 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:5433
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2023:1517, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 7910 en 20 _ 7911
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/7910 en 20/7911
uitspraak van 28 oktober 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende 1] (hierna: meneer), wonende te [woonplaats],
[belanghebbende 2] (hierna: mevrouw), wonende te [woonplaats],
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 2 juli 2020 op het bezwaar van belanghebbenden tegen de aan hen voor het jaar 2018 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbenden, meneer, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2].
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
draagt de inspecteur op uitspraken op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van € 18,90;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 96, zijnde tweemaal € 48, aan hen vergoedt.
2 Gronden
Namens belanghebbenden is op 16 juli 2019 aangifte IB/PVV 2018 gedaan. Hierbij is aan beide belanghebbende een deel van het gezamenlijke inkomen uit sparen en beleggen toebedeeld. De definitieve aanslagen zijn overeenkomstig de ingediende aangiften vastgesteld. Aan mevrouw heeft de inspecteur een aanslag IB/PVV 2018 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 5.242 waarover bij gelijktijdige beschikking € 69 belastingrente in rekening is gebracht. Aan meneer heeft de inspecteur een aanslag IB/PVV 2018 opgelegd naar een te ontvangen bedrag van € 1.692.
Belanghebbenden hebben hiertegen op 18 oktober 2019 bezwaar gemaakt. Het bezwaar betreft de heffing over het inkomen uit sparen en beleggen en de belastingrente. Op 5 november 2019 heeft de inspecteur de ontvangst van de bezwaren bevestigd en de beslistermijn met zes weken verlengd.
Vervolgens heeft de inspecteur met dagtekening 25 maart 2020 aan mevrouw verzocht om informatie te verstrekken over haar stelling dat sprake is van een individuele buitensporige last. Bij brief van 17 april 2020 heeft de inspecteur mevrouw een vooraankondiging uitspraak op bezwaar gestuurd. Hierin heeft de inspecteur aangegeven dat een deel van het bezwaar zal worden meegenomen in de massaalbezwaarprocedure. Voor de andere grieven zal individueel uitspraak worden gedaan. De inspecteur geeft mevrouw de gelegenheid om vóór 1 mei 2020 te reageren waarbij zij ook kan aangeven of zij wil worden gehoord. Mevrouw heeft hierop bij brief met dagtekening 27 april 2020 gereageerd waarbij zij heeft aangegeven gehoord te willen worden. Ook hebben partijen verschillende keren via e-mailberichten gecorrespondeerd.
Met dagtekening 8 juni 2020, ontvangen door de inspecteur op 10 juni 2020, heeft mevrouw de inspecteur in gebreke gesteld en verzocht om binnen twee weken uitspraak op bezwaar te doen.
De inspecteur heeft vervolgens met dagtekening 16 juni 2020 aan mevrouw een herziene vooraankondiging uitspraak op bezwaar gestuurd. In deze vooraankondiging heeft de inspecteur mevrouw tot 30 juni 2020 in de gelegenheid gesteld een afspraak te maken om te worden gehoord en om te reageren. Voorts heeft de inspecteur met dagtekening 17 juni 2020 een aangepast voornemen uitspraak op bezwaar gestuurd. Hierin heeft de inspecteur mevrouw tot 24 juni 2020 de gelegenheid gegeven om te reageren en heeft hij 19, 22 en 23 juni 2020 aangegeven als mogelijke data om te worden gehoord. Bij brief van 22 juni 2020 heeft mevrouw hierop gereageerd waarbij zij nogmaals heeft aangegeven gehoord te willen worden. Daarop volgt op 23 juni 2020 een emailwisseling met de inspecteur waarin hij voorstelt om de inzage en het horen op 24, 25 of 26 juni 2020 te laten plaatsvinden. Mevrouw heeft laten weten meer tijd nodig te hebben om het hoorgesprek voor te bereiden en telefonisch overleg niet te zien zitten.
Na de ontvangstbevestiging van het bezwaar bij meneer heeft de inspecteur hem bij brief van 2 mei 2020 aangegeven dat zijn bezwaar zal worden meegenomen in de massaalbezwaarprocedure. Hierop heeft meneer gereageerd en aangegeven dat hij voor de grieven die niet vallen onder het massaal bezwaar, de individuele buitensporige last, graag een individuele uitspraak op bezwaar ontvangt, net zoals mevrouw.
Met dagtekening 8 juni 2020, ontvangen door de inspecteur op 10 juni 2020, heeft meneer de inspecteur in gebreke gesteld en verzocht om binnen twee weken uitspraak op bezwaar te doen.
De inspecteur heeft vervolgens met dagtekening 16 juni 2020 aan meneer een vooraankondiging uitspraak op bezwaar gestuurd. In deze vooraankondiging heeft de inspecteur meneer tot 30 juni 2020 in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en om te reageren. Voorts heeft de inspecteur met dagtekening 17 juni 2020 een tweede vooraankondiging gestuurd. Hierin heeft de inspecteur meneer tot 24 juni 2020 de gelegenheid gegeven om te worden gehoord en om te reageren. Bij brief van 22 juni 2020 heeft meneer hierop gereageerd waarbij hij nogmaals heeft aangegeven gehoord te willen worden. Daarop volgt op 23 juni 2020 een emailwisseling met de inspecteur waarin hij voorstelt om de inzage en het horen op 24, 25 of 26 juni 2020 te laten plaatsvinden. Meneer heeft aangegeven meer tijd nodig te hebben om het hoorgesprek voor te bereiden en telefonisch overleg niet te zien zitten.
Op 29 juni 2020 hebben belanghebbenden een brief bij het kantoor van de Belastingdienst in Breda bezorgd. Uit de poststempel in het dossier blijkt dat de brief daar ook op die dag is verwerkt. In deze brief reageren belanghebbenden inhoudelijk op de diverse ontvangen vooraankondigingen en geven zij wederom aan gehoord te willen worden.
Bij uitspraken met dagtekening 2 juli 2020 heeft de inspecteur de grieven van belanghebbenden die niet in de massaalbezwaarprocedure worden behandeld afgewezen. Bij deze uitspraken op bezwaar had de inspecteur geen kennis genomen van de brief die op 29 juni 2020 bij het kantoor van de Belastingdienst in Breda is bezorgd.
Met dagtekening 3 juli 2020 heeft de inspecteur bij beschikking een dwangsom toegekend van € 184, zijnde 8 dagen maal € 23 per dag.
Tussen partijen is eerst in geschil of de uitspraken op bezwaar dienen te worden vernietigd wegens schending van enige rechtsregels of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, onder andere het hoorrecht, en of indien sprake is van schending van het hoorrecht de zaken dienen te worden teruggewezen naar de inspecteur.
Ingevolge artikel 7:2 van de Awb stelt het bestuursorgaan, vóórdat het op het bezwaar beslist, belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord. Daarvan kan ingevolge artikel 7:3 van de Awb slechts worden afgezien in een beperkt aantal gevallen. Artikel 25, eerste lid, van de AWR bepaalt dat in afwijking van artikel 7:2 van de Awb slechts een hoorgesprek plaatsvindt indien een belanghebbende daarom verzoekt. Het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (hierna: BFB), onderdeel 9, bepaalt echter dat het initiatief voor het horen (in afwijking van artikel 25, eerste lid, van de AWR en conform artikel 7:2 van de Awb) bij de inspecteur ligt. Artikel 7:3, onderdeel d, van de Awb en onderdeel 9, onder 2, van het BFB brengen mee dat de inspecteur kan afzien van horen wanneer de belanghebbende niet binnen een door de inspecteur gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht om te worden gehoord. De ontvangst van een ingebrekestelling maakt niet dat de inspecteur zonder meer kan afzien van horen.
Belanghebbenden hebben aangevoerd dat zij ten onrechte niet zijn gehoord, terwijl zij daar in de diverse gewisselde stukken wel steeds om hebben verzocht. In dat verband verzoeken zij de rechtbank de zaken terug te wijzen naar de inspecteur.
De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat het hoorrecht is geschonden, maar dat hij de mening van belanghebbenden dat de zaken moeten worden teruggewezen niet deelt. Volgens de inspecteur zou de rechtbank de schending van het hoorrecht door toepassing van artikel 6:22 van de Awb kunnen passeren omdat de uitspraken op bezwaar niet anders worden nadat belanghebbenden zijn gehoord. Belanghebbenden zijn niet benadeeld volgens de inspecteur. Als de rechtbank de schending van het hoorrecht niet wil passeren, dan verzoekt de inspecteur voor om de bestuurlijke lus toe te passen.
De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur heeft belanghebbenden in de vooraankondigingen in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Belanghebbenden hebben gesteld dat zij diverse vooraankondigingen met verschillende termijnen hebben ontvangen, dat sommige voor een hoorgesprek voorgestelde data reeds waren verlopen op het moment dat zij de vooraankondigingen hebben ontvangen en dat andere voorgestelde data op een te korte termijn waren. Ook heeft de inspecteur ten onrechte de brief van 29 juni 2020 niet bij de uitspraken op bezwaar betrokken.
Vaststaat dat het hoorrecht is geschonden. In dat geval kan alleen voorbij worden gegaan deze schending als belanghebbenden door de gang van zaken niet zijn benadeeld1. Hiervan is sprake als een belastingplichtige zijn bezwaren in beroep schriftelijk heeft kunnen uiteenzetten en mondeling heeft kunnen toelichten, mits omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan tussen de inspecteur en de belastingplichtige (uiteindelijk) geen verschil van mening bestaat en het geschil betrekking heeft op een aangelegenheid waarbij de inspecteur geen beleidsvrijheid toekomt. Gezien het feit dat de brief van 29 juni 2020 door de inspecteur niet in de uitspraken op bezwaar is betrokken en mede gelet op het rommelige verloop van de bezwaarprocedures is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat belanghebbenden door schending niet zijn benadeeld en daarom dat de schending van het hoorrecht niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd. De rechtbank ziet gezien het voorgaande ook geen aanleiding om de bestuurlijke lus toe te passen en zal de zaken daarom terugwijzen naar de inspecteur, met de opdracht om belanghebbenden alsnog volgens de daarvoor geldende regels te horen en alle in bezwaar ingediende stukken mee te wegen in zijn oordeel. De beroepen zijn gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar zijn vernietigd.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet meer toe aan de overige geschilpunten.
Dwangsom
Over de grief van belanghebbende met betrekking tot de dwangsom merkt de rechtbank het volgende op. De inspecteur heeft de ingebrekestelling ontvangen op 10 juni 2020. Gelet op de wettelijke termijn van twee weken na de dag waarop de termijn voor het doen van uitspraken op bezwaar is verstreken en de inspecteur de schriftelijke ingebrekestelling van belanghebbenden heeft ontvangen is de eerste dag waarover een dwangsom verschuldigd is 25 juni 2020 (artikel 4:17, derde lid, van de Awb). De uitspraken op bezwaar zijn gedaan met dagtekening 2 juli 2020. De dwangsom is derhalve terecht berekend over 8 dagen.
Dat het hoorrecht is geschonden betekent niet dat er geen uitspraak op bezwaar is gedaan. Een onzorgvuldig tot stand gekomen uitspraak op bezwaar is ook een beschikking in de zin van het derde lid van artikel 4:17 van de Awb.2 Anders dan belanghebbenden stellen is het ook niet zo dat de termijn van de dwangsom herleeft omdat de uitspraken op bezwaar zijn vernietigd. Nu de rechtbank geen termijn aan de inspecteur heeft opgedragen waarbinnen hij opnieuw uitspraken op bezwaar moet doen, moet worden aangesloten bij de wettelijke beslistermijn voor bezwaren van zes weken volgens artikel 7:10, eerste lid, van de Awb. Deze wettelijke beslistermijn termijn begint te lopen na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep kan worden ingesteld tegen deze uitspraak op grond van artikel 8:106, eerste lid, onderdeel b, van de Awb.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: BPB) vastgesteld op € 18,90, zijnde de reiskosten zoals deze blijken uit de ter zitting overgelegde formulieren proceskosten. Voor de door belanghebbenden verzochte vergoeding van verletkosten ziet de rechtbank geen aanleiding nu deze niet conform het BPB zijn bepaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 28 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.