Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-05-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1517, 21/01537
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-05-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1517, 21/01537
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 mei 2023
- Datum publicatie
- 5 september 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:5433, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/01537
- Relevante informatie
- Art. 4:17 Awb
Inhoudsindicatie
Procedure over verletkostenvergoeding, dwangsom en belastingrente. De rechtbank heeft terecht geen verletkostenvergoeding toegekend, aangezien belanghebbende de zitting bij de rechtbank niet persoonlijk heeft bijgewoond. Bij de berekende dwangsombeschikking is terecht ervan uitgegaan dat de periode waarover dwangsom is verschuldigd, eindigt op de datum waarop uitspraak op bezwaar is gedaan. Het hof acht hierbij niet relevant of de uitspraak op bezwaar een gebrek dan wel gebreken bevat. De rechtbank heeft terecht geen oordeel gegeven over het geschil over de belastingrente. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar namelijk (wegens schending van het hoorrecht) vernietigd en de zaak naar de inspecteur verwezen. Het hof acht niet aannemelijk dat de rechtbank heeft toegezegd om inhoudelijk op de hoogte van de belastingrente in te gaan.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 21/01537
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 28 oktober 2021, in het met nummer BRE 20/7911 geregistreerde geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2018 (hierna: de aanslag) opgelegd. Gelijktijdig is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking belastingrente).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
Belanghebbende heeft de inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft bij beschikking het bedrag van de aan belanghebbende verschuldigde dwangsom vastgesteld (hierna: de dwangsombeschikking).
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken met dagtekening 19 februari 2023 ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen de echtgenoot en tevens gemachtigde van belanghebbende, [echtgenoot] (hierna: de echtgenoot), en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaak en de zaak van de echtgenoot met het nummer 21/01536.
Namens belanghebbende zijn tijdens de zitting afschriften van een pleitnota overgelegd aan het hof en aan de inspecteur. De pleitnota wordt, met instemming van partijen, geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
Tijdens de zitting zijn daarnaast, met instemming van de andere partij, namens belanghebbende kopieën overgelegd van brieven van het hof met dagtekening 27 februari 2023 respectievelijk 28 november 2022, een winst- en verliesrekening van [A B.V.] over het jaar 2020, een werkgeversverklaring en loonstroken van belanghebbende en de echtgenoot voor de perioden 01/2021 en 01/2023.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende heeft op 16 juli 2019 aangifte IB/PVV 2018 (hierna: de aangifte) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.399 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.470. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bestaat uit inkomsten uit een dienstbetrekking bij [A B.V.] (hierna: [A B.V.] ), waarin belanghebbende, aldus de aangifte, een aanmerkelijk belang heeft.
De aanslag met dagtekening 17 september 2019 is, overeenkomstig de aangifte, aan belanghebbende opgelegd. Het op de aanslag te betalen belastingbedrag bedraagt € 5.242. De belastingrente die gelijktijdig bij belanghebbende in rekening is gebracht bedraagt € 69.
Belanghebbende heeft bij brief van 15 oktober 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
Belanghebbende is in de bezwaarfase niet gehoord, alhoewel zij hierom verzocht had.
Bij brief van 17 april 2020 heeft de inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat het bezwaar, wat betreft de grief dat de vermogensrendementsheffing op stelselniveau in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) dan wel met artikel 14 EVRM, deel uitmaakt van de massaal bezwaarprocedure.
Bij brief van 8 juni 2020 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar op de grieven die geen deel uitmaken van de massaal bezwaarprocedure, waaronder de stelling dat sprake is van een individuele en buitensporige last. De inspecteur heeft de ingebrekestelling op 10 juni 2020 ontvangen.
De inspecteur heeft op 2 juli 2020 uitspraak op bezwaar gedaan, althans wat betreft de grieven die niet onder de massaal bezwaarprocedure vallen. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft op 3 juli 2020 de dwangsombeschikking gegeven. De dwangsom is vastgesteld op € 184 en berekend over de periode 25 juni 2020 tot en met 2 juli 2020.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat het hoorrecht in de bezwaarfase is geschonden en dat deze schending niet met toepassing van artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gepasseerd kan worden. De rechtbank heeft het beroep om deze reden gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de inspecteur opgedragen uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan haar vergoedt. De rechtbank heeft geen verletkostenvergoeding toegekend.
Met dagtekening 10 oktober 2019 is een aanslag IB/PVV 2018 aan de echtgenoot opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.166 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 40.668. Voornoemde aanslag is overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd. De aanslag resulteerde in een teruggaaf van een belastingbedrag van € 1.692 aan de echtgenoot, aangezien de voorlopige aanslag naar een hoger bedrag was opgelegd. Over deze belastingteruggave is geen belastingrente aan de echtgenoot vergoed.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de rechtbank terecht geen vergoeding in verband met verletkosten toegekend?
2. Heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de dwangsom tot het juiste bedrag is vastgesteld?
3. Heeft de rechtbank terecht geen oordeel gegeven over het standpunt van belanghebbende dat de aan haar in rekening gebrachte belastingrente verminderd moet worden vanwege het belastingbedrag dat via de echtgenoot al in het bezit was van de Belastingdienst?
Belanghebbende concludeert tot ontkennende beantwoording van bovenstaande vragen. De inspecteur concludeert tot bevestigende beantwoording van bovenstaande vragen.